Spelling + schrijven les 8 M3C dinsdag 7-6

Uitleg door leerling
Wanneer schrijf je altijd 'en' aan het einde bij woorden zoals 'enkele', 'sommige' en 'alle'? 
Wanneer schrijf je 'e' aan het einde? 
Waarom moet je 'standaard' zinnen voor je zakelijke brief bedenken? 
Welke tips zijn er om punten te halen bij taalgebruik? 

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Uitleg door leerling
Wanneer schrijf je altijd 'en' aan het einde bij woorden zoals 'enkele', 'sommige' en 'alle'? 
Wanneer schrijf je 'e' aan het einde? 
Waarom moet je 'standaard' zinnen voor je zakelijke brief bedenken? 
Welke tips zijn er om punten te halen bij taalgebruik? 

Slide 1 - Slide

Opdrachten maken:
Doornemen blz. 34 en 35. 
Oefenen in Lesson Up. 
Maken én bespreken opdrachten 19 en 20.  
Klaar? Bedenk verschillende leervragen + antwoorden bij de theorie van blz. 4 t/m 35. 
Bespreken oefenbrief 2 + correctiemodel. 
Klaar? Maken opdrachten 24, 25 en oefenbrief 3 (huiswerk).  

Slide 2 - Slide

De handtas van Ans.
Apostrof of niet?


A
Anss handtas
B
Ans's handtas
C
Ans' handtas
D
Ans handtas

Slide 3 - Quiz

De apostrof (') gebruik je in de volgende gevallen:
A
Als er een letter weggelaten wordt.
B
Om een verkeerde uitspraak te voorkomen.
C
Bij meervoud of verkleinwoord.
D
Bij woorden die een bezit aangeven.

Slide 4 - Quiz

Waar staat de apostrof goed?
A
s' woensdags
B
's woensdags
C
M&Ms'
D
A'4tje

Slide 5 - Quiz

Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje

Slide 6 - Quiz

Apostrof of niet?
A
cdtje
B
cd'tje

Slide 7 - Quiz

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër

Slide 8 - Quiz

Wat is een trema?
A
het streepje op bijv. de é
B
het dakje op bijv. de ê
C
de puntjes op bijv. de ë
D
het kringeltje onder ç

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je een trema?
A
Bij letterverwarring binnen één woord.
B
Woorden uit andere talen.
C
Bij woorden die je niet verkeerd kan lezen.
D
Bij getallen.

Slide 10 - Quiz

Trema of geen trema?
(voorkomt uitspraakproblemen)
A
verfraaiïng
B
verfraaiing

Slide 11 - Quiz

Trema of geen trema?
A
geijzeld
B
geïjzeld

Slide 12 - Quiz

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 13 - Quiz

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 14 - Quiz

Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 15 - Quiz