Les 2 Reflecties aan brillenglazen

Reflecties aan brillenglazen
Als licht op een voorwerp komt dan kan het volgende gebeuren met het licht:
  •  er treedt reflectie op
  •  er treedt absorptie op
  •  er treedt transmissie op


1 / 23
next
Slide 1: Slide
OBMBOStudiejaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Reflecties aan brillenglazen
Als licht op een voorwerp komt dan kan het volgende gebeuren met het licht:
  •  er treedt reflectie op
  •  er treedt absorptie op
  •  er treedt transmissie op


Slide 1 - Slide

Algemene reflectie wet = Dit is het deel van het invallende licht dat reflecteert. 
R =     Reflectiecoëfficiënt per grensvlak
n =     Brekingsindex 1e medium
n’=     Brekingsindex 2e medium 

We bereken dus de minimale weerkaatsing.
Een groot percentage van het zichtbare licht gaat verloren vooral bij hogere brekingsindex

Slide 2 - Slide

Voorbeeld: Een lichtstraal valt loodrecht op een lens die gemaakt is van kroonglas (n=1.52). Wat is de reflectiecoëfficiënt?
 








Dit betekent dat (0,0426∙ 100% =) 4,26% van het invallende licht wordt weerkaatst per grensvlak. 

Slide 3 - Slide

Een lichtstraal valt loodrecht op een lens die een brekingsindex van 1.72 heeft. 
a. Wat is de reflectiecoëfficiënt?
b. Hoeveel % van het licht wordt weerkaatst per grensvlak?

Slide 4 - Slide

Welke glas kun je verkopen zonder ontspiegellaag?
A
1.74
B
1.67
C
1.5
D
1.81

Slide 5 - Quiz

Conclusie:
  • Hoe groter de hoek van inval, des te sterker zal de reflectie zijn.  
  • Hoe hoger de brekingsindex, des te sterker is de reflectie.  
  • Door een ontspiegellaag op een glas te brengen, vermindert de reflectie.

Slide 6 - Slide

Soorten reflecties via brillenglazen
 Reflecties via de voorzijde
Reflecties via de achterzijde
  Cornea reflecties
 Interne reflectie.

Slide 7 - Slide

 Reflecties via de voorzijde

Dit is zichtbaar voor de omgeving maar de brildrager heeft hier geen last van. Deze reflectie kan ontstaan door zowel F1 als F2.
Beide grensvlakken van het brillenglas fungeren van onze kant gezien als bolle sferische spiegels en beide veroorzaken een verkleining.
Kromtestraal kleiner dus sterker gekromd = afbeelding
kleiner

Slide 8 - Slide

Reflecties via de achterzijde
 Deze reflectie kan ontstaan door zowel F1 als F2. De brildrager kan last hebben van deze reflectie.

Slide 9 - Slide

Reflecties via de achterzijde
Worden veroorzaakt van achteren zoals een deel van het gelaat.              

 Als de teruggekaatste lichtbundel via het 2de grensvlak van het glas dezelfde sterkte heeft als de sterkte van het brillenglas ontstaat er hinder voor de brillendrager. L’=T’      De manier om dit op te lossen is de bril ronder zetten en/of de ha kleiner maken. Zo kan de gereflecteerde bundel het oog niet meer bereiken.

Slide 10 - Slide

  Cornea reflecties
  De cornea zorgt ervoor dat licht gebroken wordt, maar hij werkt ook als een sterke bolle spiegel. Licht dat weerkaatste op de cornea kan vervolgens weerkaatsen tegen het 2e grensvlak van de correctie. Hierdoor kan de uittredende lichtstraal in de richting van het oog gaan. Er ontstaat dan een 2e beeld. Dit beeld kun je waarnemen waardoor de brildrager last kan hebben van deze reflectie.  

Slide 11 - Slide

  Cornea reflecties

Slide 12 - Slide

Cornea reflecties
Het vochtige hoornvlies werkt als zeer sterke bolle spiegel.
De afbeeldingen zijn altijd: virtuele, rechtopstaande en zeer klein.
Het hoornvlies heeft een gemiddelde kromtestraal van 7,8 mm.
Bij een bolle spiegel geldt het volgende
fsp=1/2 r       fsp=1/2 7,8        fsp=3,9 mm
 F=1/f =1 /− 0,0039= −256,41≈−256 dpt
(het minteken vanwege de divergerende werking, het is namelijk een bolle spiegel

Slide 13 - Slide

Toepassing corneareflectie: Keratoscoop
Schijf van Placido = om de regelmatigheid van de cornea te onderzoeken

Slide 14 - Slide

Schijf van Placido
-    Zwarte en witte concentrische spiegels
-    Hoornvlies gelijkmatig = gelijke cirkels
-    Astigmatisme volgens de regel= sterkere kromming in de verticale richting
-    Onregelmatigheden bij litteken= vervorming in het beeld

Slide 15 - Slide

Ken je nog andere apparaten die gebruik maken van de cornerreflecties?

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Cornea reflecties
Bij negatieve correcties is het hoofdzakelijk de binnencurven met een sterkte van – 10 tot – 15 dpt die aanleiding kunnen geven tot klachten.

 Bij positieve correcties is het hoofdzakelijk de buitencurven met een sterkte van + 9 tot + 13 dpt die aanleiding kunnen geven tot klachten

Slide 18 - Slide

Cornea reflex verminderen 
  • ontspiegelen
  • hoornvliesafstand
  • inclinatie hoek
  • andere binnencurve glazen 

Slide 19 - Slide

 Interne reflectie.
 
Het weerkaatsen van licht binnen een glas noem je interne reflectie. Bij interne reflectie ontstaat er naast het beeld van de oorspronkelijke lichtbron ook nog een beeld van het licht dat intern is gereflecteerd. Het beeld van de reflectie is wel lichtzwakker. Het geeft een soort ‘bij’ beeld. De brildrager kan last hebben van deze reflectie.  

Slide 20 - Slide

Interne reflecties
Zijn  hinderlijk voor de brildrager.
Als gevolg van het 3 X passeren van de correctielens  krijgt het laatste reflecties beeld een vergentie van 7 x de lenssterkte. Uitgesproken hinderlijk zijn de reflecties bij
zwak negatieve correcties.

Slide 21 - Slide

Interne reflecties
Bijvoorbeeld:
T’= -0,50 dpt
Vergentie uittredende bundel 7 x -0,5 = - 3,50 dpt (onscherpe afbeelding). Bij 3,5 dpt accommodatie wordt het beeld wel scherp waargenomen en wordt het origineel onscherp.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide