1. Tegenwoordige tijd
1. vul altijd het ww 'lopen' in
2. Loop ik loop
loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
vb. Het (worden)....... morgen mooi weer
1. het loopt -> het wordt
2. Verleden tijd
1. Noteer de stam (-en)
2. Wat is de laatste letter?
3. Staat de letter in
't exkofschip
Ja -> +te
Nee -> +de