This lesson contains 10 slides, with text slides.
10 min. Zs
Lezen
1. vul altijd het ww 'lopen' in
2. Loop ik loop loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
vb. Het (worden)....... morgen mooi weer 1. het loopt -> het wordt
2. Verleden tijd
1. Noteer de stam (-en)
2. Wat is de laatste letter?
3. Staat de letter in 't exkofschip
Ja -> +teNee -> +de
voorbeeld:Leren fietsen
Vdw zijn: ge-, be- en ver- woordenZwakke werkwoorden eindigen op een -t of -dlanger maken of 't exkofschip ja->t / nee->d
vb. Hij heeft een appel geschild (langer maken: geschilde)
Kraak de code!
Tegenwoordige tijd