Onregelmatige werkwoorden:
Pouvoir, vouloir, avoir, être
Kunnen/mogen, willen, hebben, zijn
De passé composé van de werkwoorden zijn: Pouvoir = pu, vouloir = voulu, avoir = eu , être = été
Bij pouvoir en vouloir komt meestal een tweede werkwoord erbij. Dat werkwoord komt achter vouloir of pouvoir te staan. Als je de zin vertaald naar het Nederlands staan de werkwoorden niet achter elkaar.
Voorbeeld:
Je veux acheter un cadeau. - Ik wil een cadeau kopen.
Je peux essayer ce jean? - Mag ik deze spijkerbroek passen?