Beginnend lesgever periode1 en 2 didactisch model, beginsituatie, organisatie, doelstellingen en

• Welzijn
• MBO
• Studiejaar 4

SBAA Quiz periode 1 & 2 

Planmatig werken gaat volgens een aantal fases welke hoort er niet bij?

1. Voorbereiden
2. Uitvoeren
3. Organiseren
4. Evalueren

Vul bij de volgende vraag zoveel mogelijk in van het model van Van Gelder

Waaruit bestaat het model van Van Gelder

De vier didactische sleutelvragen zijn?

1. Beginsituatie, Doelstelling, bewegingsvormen en organisatie
2. Doelstelling, lesopbouw, didactische werkvormen en les/training
3. Beginsituatie, doelstelling , les/training en evaluatie
4. Lesopbouw, Organisatie, bewegingsvormen en didactische wervormen

Les aan groep 3. Jan heeft ADHD.
Bij welke beginsituatiefactoren hoort deze informatie?

1. algemeen sociaal-affectief niveau
2. algemeen motorisch niveau
3. specifiek sociaal-affectief niveau
4. specifiek motorisch niveau

stelling I: De evaluatie leidt tot een gewijzigde beginsituatie.
Stelling II: Om de beginsituatie vast te kunnen stellen, moet de doelstelling bekend zijn.

1. stelling 1 en 2 zijn beide juist
2. Alleen stelling 1 is juist
3. Alleen stelling 2 is juist
4. Beide zijn onjuist

Een trainer heeft bij de lesvoorbereiding onvoldoende rekening gehouden met twee SB-deelnemers
die motorisch erg zwak zijn

Welke beginsituatiefactor heeft hij niet goed ingeschat?

1. specifieke beginsituatie van de groep
2. de beginsituatie van de individuele deelnemer
3. algemene beginsituatie van de groep
4. de beginsituatie van de randvoorwaarden

De vier beginsituatiefactoren zijn?

1. Accomodatie, Tijd, groepsgrote en Materiaal
2. Groep, individuele SB-deelnemer, lesgever en randvoorwaarden
3. Snelheid, Kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie
4. Organisatie, bewegingsvorm, lesopbouw en begeleiding

De drie gedragsaspecten voor de specifieke beginsituatie zijn?

1. gemiddeld motorisch- , cognitief- en sociaal-affectief niveau
2. kracht, lenigheid en snelheid
3. voorbereiden , uitvoeren en evalueren
4. observeren, vragen stellen en specifieke middelen inzetten

Onder de beginsituatie van de randvoorwaarden vallen?

1. Tijd, Ruimte en materiaal
2. motorisch, cognitief en sociaal-affectief
3. deelnemer, groep en accommodatie
4. veilig, intensief en doelmatig

Je doelstelling geeft richting aan?
meerdere antwoorden zijn mogelijk

1. de lesopbouw
2. de organisatie
3. bewegingsvormen
4. didactische werkvormen

Doelstellingen op basis van gedragskenmerken zijn?

1. lange, midden en kortetermijn doelstellingen
2. motorisch, cognitief en sociaal-affectieve doelstellingen
3. altijd gericht op tactiek verbeteren
4. gericht op het alleen bereiken van betere samenwerking in de groep

Het aanleren van de lay-up is een?

1. Lange termijn doelstelling
2. Cognitieve doelstelling
3. Sociaal-affectieve doelstelling
4. Korte termijn doelstelling

Concreet geformuleerde doelstelling.
Welke hoort er niet bij?

1. De wreeftrap als voorzet kunnen uitvoeren
2. De bovenhandse techniek bij volleybal kunnen uitvoeren
3. De volleybal techniek verbeteren
4. De dribbel kunnen uitvoeren in een 2 tegen 2 lijnvoetbal, waarbij de bal dichtbij blijft

De vier stappen om te komen tot een goed geformuleerde doelstelling zijn?

1. bewegingsvorm, waarneembaar eindgedrag, voorwaarden en omstandigheden en de minimum eis
2. wie, wat waar en waarom
3. constateren, corrigeren, controleren en complimenteren
4. Kwalitatief, kwantitatief, situatie minimum eis

Welke drie elementen heten samen 'de opstelling'?

1. tijd, materiaal en lesgever
2. SB-deelnemers, lesgever en tijd
3. lesgever, materiaal en SB-deelnemers
4. materiaal, SB-deelnemers en tijd

Je organisatie moet voldoen aan de VID-regel. Waar staat VID voor?

1. veranderbaar, intensief en doelmatig
2. veranderbaar, individueel en doordacht
3. veilig, individueel en doordacht
4. veilig, intensief en doelmatig

Frits merkt tijdens het lesgeven dat de opstelling met de plank, kast en mat niet tot het gewenste
leerresultaat leidt. Hij besluit hier iets aan te doen. Wat doet Frits organisatorisch gezien?

1. Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de veiligheid
2. Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de sfeer.
3. Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de doelmatigheid.
4. Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de intensiteit

Er bestaan verschillende organisatievormen. Van welke organisatievorm is het oefenen van
balanceren in vier verschillende situaties een voorbeeld?

1. bewegingsbaan
2. stationsvorm met heterogene oefenstations
3. stationsvorm met homogene oefenstations
4. parcours

Tijdens de inleiding lopen de SB-deelnemers rondjes in de gymzaal. Van de lesgever krijgen ze
allerlei opdrachten om al lopend uit te voeren. Wat is in dit geval organisatorisch de beste positie van
de lesgever?

1. meelopen met de SB-deelnemers
2. aan de zijkant van de zaal
3. in het midden van de zaal
4. tegen de groep inlopen