Vaardigheden actief luisteren

LUISTEREN


Periode 2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

LUISTEREN


Periode 2

Slide 1 - Slide

Opdracht 2: Oefening 1.1 contact maken
2 Studenten gaan in gesprek met elkaar over een 'heftig' onderwerp.
bv. het is goed dat het nieuwe kabinet geen buitenlanders meer toelaat.
De docent reageert steeds op de mate van contact die zij ervaart.
Als zij contact ervaart, zet zij een stapje naar voren, als ze uit contact gaan, naar achter.
Daarna doen jullie hetzelfde in 3 tallen; 2 gaan in gesprek en 1 speelt de docent.
Beschrijf de punten uit de nabespreking. 


Slide 2 - Slide

Luisteren is voor velen wachten tot anderen zijn uitgesproken...
-Wie herkent dit?
-Wat doe je als een zorgvrager uitstraalt dat hij of zij verdrietig is en je niet wil vertellen wat er aan de hand is?
-Ben jij je  bewust  van je eigen luisterhouding en concentratie; heb je de rust én straal je dat ook non-verbaal uit door bijvoorbeeld je lichaamshouding en je mimiek?
-Heb je dat weleens gevraagd aan collega's hoe je non-verbaal overkomt? Vraag dit eens aan je buurman/vrouw


Slide 3 - Slide

Hoe goed luister jij?
Door fluisteren van een moeilijke zin:
Ga in een kring zitten.
1 Student schrijft een lange moeilijke zin op
1 Student gaat naar de gang
De student die van de gang komt fluistert de zin in het oor van een andere student enz.
Wat is er overgebleven van de zin?

Slide 4 - Slide

Selectief luisteren spel:
De A's beginnen: A vertelt een verhaaltje en geeft na een paar zinnen één woord daaruit aan B. B gaat verder met dat woord en geeft na een paar zinnen een woord aan A, die dáár weer mee door gaat, etc. Bijvoorbeeld: A zegt 'Ik ging met de caravan op vakantie en tijdens de eerste stop bij München.. en ik geef 'München' aan B'. Dan gaat B bijv. verder met: 'In München.......

Slide 5 - Slide

Inbreken:
B begint en A 'pikt' een woord uit B's verhaal en gaat daar mee door, waarna B een woord uit het verhaal van A pikt, enz. Bijvoorbeeld: B: 'Ik poets mijn tanden altijd onder de douche'. A onderbreekt en pikt bijv 'altijd': 'Altijd vind ik een veel te absoluut begrip', waarna B onderbreekt en zegt: 'Begrip, begrijpen, begripvol dat zijn woorden die mij bijzonder ergeren', enzovoort".

Slide 6 - Slide

Luistervaardigheden:
Om een betere en ‘actieve’ luisteraar te worden, is het belangrijk om te oefenen. 
Wanneer luisteren om te reageren overgaat in luisteren om te begrijpen, ontstaat er echt contact

Opdracht met de eendjes!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Activiteiten van de luisteraar
  • 1.Waarnemen/opnemen van informatie
  • 2.Verplaatsen in de ander
  • 3.Interpreteren van informatie
  • 4.Selecteren van informatie
  • 5.Informatie beoordelen
  • 6.Voorbereiden van reactie

Slide 10 - Slide

Opdracht 3: Casus
Mevrouw Brinkman vraagt of je even wil komen zitten.
Ze heeft Parkinson en is hierdoor snel emotioneel.
Ze vertelt je dat ze zich de laatste tijd zo eenzaam voelt.
Bespreek in tweetallen punt 1 t/m 6; 'de activiteiten van de luisteraar'.
Dus hoe laat je zien dat je aandacht geeft, je luistert, je verplaatst in de ander, hoe beoordeel je wat ze zegt en welke reactie geef je aan mevrouw?
Schrijf de antwoorden op; wat zeg je en/of laat je zien?

Slide 11 - Slide

Slechte luistergewoonten:
1. Te veel met jezelf bezig zijn
2. Je af laten leiden door andere dingen (bv. telefoon)
3. Selectief luisteren
4. Leegtes opvullen 
5. Boodschappen assimileren (aanpassen aan je eigen referentiekader)
6. Defensief luisteren (onschuldige opmerkingen opvatten als persoonlijke aanval)
Welke slechte luistergewoonten herken je bij jezelf???

Slide 12 - Slide

Observeren:
  • Observeren is het (bewust) waarnemen van een persoon en het beschrijven van wat je ziet. Bv. handelingen, houding en gedrag
  • Je hebt een doel om te observeren;
  • een algemeen doel: Hoe gaat het met mijn cliënt? Treden er veranderingen op? Hoe reageert hij op een nieuwe situatie? Hoe ziet zijn omgeving eruit?
  • een specifiek doel: Hoe reageert mijn cliënt op zijn nieuwe medicijnen? Heeft hij last van bijwerkingen? Ontstaan er rode plekken nu hij de hele dag op bed ligt? Heeft hij smetplekken in zijn liezen?

Slide 13 - Slide

Opdracht 4: observeren:
Video goed in gesprek; sta jij open voor de ander?

1. Observeer wat er fout gaat in het 1e gesprek. Noem 2 punten.
2.Observeer wat er beter gaat tijdens het 2e gesprek?
Noem 2 punten.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Wat zie je?
1. Stel je voor dat ik je werkbegeleider ben. 
2. Waarom kijk ik iemand aan van top tot teen??
3. Ik maak een grapje over iemand.
4. Je hoort een ambulance terwijl je vriend/vriendin net is weggefietst.
5. Eigen voorbeeld?

Slide 16 - Slide

Wat zie je?
1. Boos kijken. Feit: boos kijken. Interpretatie: hij of zij vindt dat ik het niet goed doe
2. Feit: ik kijk naar je uiterlijk. Interpretatie: hij of zij vindt dat ik er raar uitzie.
3. Feit: ik wil grappig zijn of een luchtige sfeer creëren. Interpretatie: ze zet mij voor schut.
4. Feit: je hoort een ambulance. Interpretatie: mijn vriend(in) heeft vast een ongeluk gehad.


Slide 17 - Slide

Wat is interpreteren?
Een interpretatie is een persoonlijke duiding van een waarneming. Interpreteren is het datgene dat je vaak automatisch na observeren doet. 
Je geeft betekenis aan wat jij ziet en is subjectief.

2.3 Stage-opdracht observeren en interpreteren; lezen en voor donderdag 18 januari uitvoeren op stage!

Slide 18 - Slide

Donderdag 18 januari 2024
Opdracht 2.3 nabespreken (verplicht onderdeel van PF!)
Inleveren!

Slide 19 - Slide

Risicosignalering:
Observeren doe je altijd en overal, bij elk contact met je cliënt. Je hebt een neus voor het signaleren van veranderingen. 
Daarnaast plan je de risicosignalering ook bewust:

-Welke verschijnselen, symptomen of risico’s moet ik observeren?
-Wanneer kan ik dat het beste doen?
-Op welke manier doe ik dat?
-Wie betrek ik er allemaal bij?

Slide 20 - Slide

Hoe kun je objectief observeren?
-Observeer met meer zorgverleners.
-Vraag bij de cliënt na of je observatie klopt.
-Vraag bij anderen na of je observatie klopt.
-Vergelijk observaties met uitingen van de cliënt.
-Herhaal het observeren.

Slide 21 - Slide

Observatiemethoden:
1. Zonder meetinstrument. Je gebruikt alleen je zintuigen om de cliënt(situatie) te observeren.
2, Met meetinstrument. Dit kan een risicosignaleringslijst zijn, maar ook een thermometer, bloeddrukmeter of teststrip.
3. Multidisciplinaire observatie. Elke zorgverlener kijkt vanuit zijn eigen referentiekader, namelijk zijn eigen normen en waarden, maar ook zijn eigen deskundigheid. (bv MDO)

Slide 22 - Slide

Verstorende factoren:
-Je bent onvoldoende alert op wat er met de cliënt en zijn omgeving gebeurt.
-Je bent onvoldoende actief of gemotiveerd.
-Je hebt niet voldoende kennis en/of ervaring.
-Je bent bevoordeeld of handelt vanuit automatisme.
-Je bent te snel met het trekken van conclusies.
-Je gebruikt verouderde of inadequate hulpmiddelen.
-Je richt je teveel op één aspect waardoor je de cliënt niet in zijn totaliteit waarneemt. 
-Je hebt geen goede relatie met je cliënt.
Ga bij jezelf na of bij jou deze factoren op kunnen treden. Wees je ervan bewust en doe er iets aan.

Slide 23 - Slide

Opdracht 5: soorten vragen:
-Open vragen; groep 1
-Gesloten vragen; groep 2
-Suggestieve vragen; groep 3
-Controle- en tegenvragen; groep 4
Ga in tweetallen op zoek naar een filmpje waarin de soort vraag terugkomt die je krijgt toegewezen.
Laat de filmpjes zien; herken de soort vraag.


Slide 24 - Slide

Opdracht 6: deelopdracht 3-verdieping 1
De komende week ga je een gesprek voeren met een mantelzorgen of zorgvrager op stage.
-Maak gebruik van open vragen en controle/tegenvragen
-Gebruik LSD (luisteren, samenvatten, doorvragen)
-Laat OMA thuis, gebruik ANNA
Reflectie: bespreek het gesprek met een collega of begeleider
Maak een reflectieverslagje a.d.h.v. Korthagen of STARR.

Slide 25 - Slide

Samenvatten:
Twee manieren van samenvatten
• Op inhoudelijk niveau: je geeft dan een vrij letterlijke weergave van wat de ander gezegd heeft. (parafraseren)
• Op gevoelsniveau: je koppelt terug hoe je denkt dat de ander zich voelt. Hierbij maak je vooral gebruik van de non-verbale signalen van de ander. (reflecteren)
bv; als ik het goed begrijp dan..., jij bent van mening dat....

Slide 26 - Slide

Een goede samenvatting is;
• kort: je geeft alleen relevante informatie;
• specifiek: je geeft de kern van het verhaal van de ander weer;
• in eigen bewoording: je zegt de ander niet letterlijk na (als je dat wel doet, ben je aan het 'papegaaien');
• vragend: aan het eind gaat je stem iets omhoog, alsof het om een vraag of uitprobeersel gaat (want je weet niet zeker of je goed hebt samengevat).

Slide 27 - Slide

Opdracht 6: Canvas verdieping samenvatten en gesprek oefenen.
Kijk het filmpje in Canvas bij deze opdracht.

Ga in gesprek met Marian waarbij je door middel van goed samenvatten het vervolggesprek voert (na je belangrijke afspraak).
Schrijf op hoe je hebt geparafraseerd (samenvatten op inhoudelijk niveau) en hoe je hebt gereflecteerd (samenvatten op gevoel).




Slide 28 - Slide

Eindopdracht video gesprek:
-Je kiest 1 casus (zie teams) uit en bereid je samen met een klasgenoot op. Je wordt beoordeeld op de rol als hulpverlener. voor. 
-Stel minimaal: 3 open vragen, 1 gesloten, 1 suggestieve vraag. Les op LSD. 
































































Slide 29 - Slide

Beoordeling gesprek:
1. Houdt oogcontact en geeft kleine aanmoedigingen
2. Vult niet voor de cliënt in wat hij eigenlijk wil zeggen of voelt
3. Stelt gerichte vragen
4. Stelt geen suggestieve vragen en geen dubbele vragen
5. Laat stiltes vallen wanneer dat nodig is
6. Vertelt de cliënt wat hem opvalt aan emoties en vraagt na of dit klopt





7. Vraagt naar wat de cliënt voelt en vindt
8. Verwoordt gevoelens van de cliënt op vragende toon weer (spiegelen)
9. Geeft geen adviezen op oplossingen
10. Neemt niet de rol van cliënt over, door met eigen ervaringen te komen















Slide 30 - Slide