What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Hoofdstuk 2, tegenwoordige / verleden tijd
Taal
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Basisschool
Groep 5,6
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taal
Slide 1 - Slide
Werkwoorden
Slide 2 - Mind map
Micha fietst naar het zwembad.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 3 - Quiz
Doel van deze les
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd herkennen.
Slide 4 - Slide
Tegenwoordige tijd
* Tegenwoordige tijd zijn gebeurtenissen die nu gebeuren.
* De tegenwoordige tijd is de tijd van nu.
Bijvoorbeeld:
* Wij
leren
wat de tegenwoordige tijd is.
* Wij
bedenken
zinnen die
in de tegenwoordige tijd staan.
Slide 5 - Slide
Verleden tijd
* Verleden tijd zijn gebeurtenissen die vroeger zijn gebeurd.
* De verleden tijd is de tijd van toen.
Bijvoorbeeld:
* Toen
nam
ik een pilletje.
* Opa
bezeerde
zijn hand.
Slide 6 - Slide
Wat is een werkwoord
* Een woord dat zegt wat iets of iemand doet.
* Aan een werkwoord kun je ook zien of iets nog bezig is of al is afgelopen.
Bijvoorbeeld:
* De zon
schijnt
.
* Gisteren
scheen
de zon
Slide 7 - Slide
Zet hier een zin in de tegenwoordige tijd
Slide 8 - Mind map
Zet hier een zin in de verleden tijd
Slide 9 - Mind map
Gisteren ging hij ook zwemmen.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 10 - Quiz
Toen kocht hij een ijsje.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 11 - Quiz
Nu gaat hij naar Ensar.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
Slide 12 - Quiz
De trein heeft vertraging.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
de trein
B
vertraging
C
heeft
Slide 13 - Quiz
De jongen fietste vorige week elke dag naar de voetbaltraining.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
de jongen
B
vorige week
C
elke
D
fietste
Slide 14 - Quiz
Het vervoersbewijs kost €20,-.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
het
B
kost
C
vervoersbewijs
Slide 15 - Quiz
De chauffeur rijdt door het rode licht.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
is
B
door
C
rijdt
D
licht
Slide 16 - Quiz
Er staat een lange file op de A1 richting Amsterdam.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
een
B
staat
C
file
D
Amsterdam
Slide 17 - Quiz
De machinist stopt precies op het goede perron.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
machinist
B
precies
C
stopt
D
perron
Slide 18 - Quiz
De conducteur controleert mijn vervoersbewijs.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
De conducteur
B
mijn
C
controleert
D
vervoersbewijs
Slide 19 - Quiz
Het verkeer staat vast op het kruispunt.
Wat is het werkwoord in de zin?
A
vast
B
kruispunt
C
het verkeer
D
staat
Slide 20 - Quiz
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd herkennen.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 21 - Poll
Aan de slag!
Maken:
Opdracht 3 en 4
Klaar? Studiemeter --> hoofdstuk 5 -->
spelling en grammatica --> tegenwoordig tijd en verleden tijd
Slide 22 - Slide
timer
5:00
Slide 23 - Slide
More lessons like this
Tegenwoordige / verleden tijd
December 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5,6
Hoofdstuk 4. Taalverzorging - Tegenwoordige Tijd (T.T.) en Verleden Tijd (V.T.) van werkwoorden
September 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Werkwoord (spelling) 1 Hfs. 4
September 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
TT en VT
May 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
Tegenwoordige / verleden tijd
November 2023
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5,6
Werkwoorden in de verleden tijd
December 2022
- Lesson with
11 slides
Spelling
Basisschool
Groep 7,8
3.17 Verleden tijd van werkwoorden
April 2022
- Lesson with
34 slides
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Starttaal deel b Hfst 4 .............
November 2023
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3