Je kan toepassen: soorten kiezen, lengtes van het darmkanaal, verteerbaarheid van voedsel, celwanden, herkauwen, exocytose, fagocytose, osmose en diffusie, energie en energiebalans, fotosynthese, andere stoffen uit glucose gemaakt, mimicry, camouflage, bescherming, zintuigen.
Je kan:
- aan het gebit en de darmen van zoogdieren zien wat ze eten.
- uitleggen waar dieren de energie uit hun voedsel voor gebruiken.
- beschrijven hoe planten aan voedsel komen.
- beschrijven hoe eencellige dieren voedsel opnemen en (afval)stoffen afgeven.
- uitleggen hoe organismen voorkomen dat ze opgegeten worden.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 10 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
13.1 Eten
Je kan toepassen: soorten kiezen, lengtes van het darmkanaal, verteerbaarheid van voedsel, celwanden, herkauwen, exocytose, fagocytose, osmose en diffusie, energie en energiebalans, fotosynthese, andere stoffen uit glucose gemaakt, mimicry, camouflage, bescherming, zintuigen.
Je kan:
- aan het gebit en de darmen van zoogdieren zien wat ze eten.
- uitleggen waar dieren de energie uit hun voedsel voor gebruiken.
- beschrijven hoe planten aan voedsel komen.
- beschrijven hoe eencellige dieren voedsel opnemen en (afval)stoffen afgeven.
- uitleggen hoe organismen voorkomen dat ze opgegeten worden.
Slide 1 - Slide
0
Slide 2 - Video
Slide 3 - Slide
planteneters
vleeseters
alleseters
planten
vlees
lange darmen
korte darmen
middellange darmen
knip kiezen
plooi kiezen
knobbel kiezen
planten en vlees
Slide 4 - Drag question
https:
Slide 5 - Link
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Waardoor zijn honden slanker dan koeien?
Plantencellen hebben een celwand en zijn doordoor moeilijk fijn te kauwen en te verteren.
Het verteren van voedsel bij planteneters lukt daarom alleen als het lang genoeg in het verteringsstelsel zit. Planteneters hebben een lange darm die opgepropt zit in de buik.
Dierlijke cellen hebben geen celwand en zijn daardoor makkelijk fijn te kauwen en te verteren.
Doordat er geen celwand aanwezig is is het vlees makkelijker te verteren en is het verteringsstelsel korter. Hond:
In de energiebalans is de U bij vleeseters kleiner dan bij planteneters.
A
fout
B
goed
Slide 36 - Quiz
Hoe krijgen eencellige voedsel binnen?
A
via de huidmondjes
B
via een klein bekje
C
via een voedingsblaasje
D
via trilhaartjes
Slide 37 - Quiz
Welke aanpassing hebben vleermuizen om 's nachts te kunnen jagen?
A
Vleermuizen kunnen echolocatie gebruiken om te navigeren.
B
Vleermuizen hebben een scherp zicht in het donker.
C
Vleermuizen hebben een sterk reukvermogen.
D
Vleermuizen hebben vleugels waarmee ze snel kunnen vliegen.
Slide 38 - Quiz
Wat voor tanden heeft een chimpansee?
A
Plooikiezen
B
Knipkiezen
C
Knobbelkiezen
Slide 39 - Quiz
Varkens eten naast plantaardig voedsel ook dierlijk voedsel.
Hebben varkens knip-, knobbel- of plooikiezen?
A
knipkiezen
B
knobbelkiezen
C
plooikiezen
Slide 40 - Quiz
Hoe ademen eencelligen?
A
Via het celmembraan
B
Via de longen
C
Via de kieuwen
D
Via de stigma
Slide 41 - Quiz
Wat is het verschil tussen camouflage en mimicry?
A
geen verschil
B
gaat op in de omgeving
C
boots een ander dier na
D
lijkt op de omgeving en bootst een ander dier na
Slide 42 - Quiz
Plooikiezen
A
planteneters
B
vleeseters
C
alleseters
D
carnivoren
Slide 43 - Quiz
Dit is typisch het gebit van een......
A
B
Planteneter
C
Vleeseter
D
Alleseter
Slide 44 - Quiz
Wat is de volgorde van kiezen die je hier ziet?
A
Knipkiezen, plooikiezen, knobbelkiezen
B
Plooikiezen, knobbelkiezen, knipkiezen
C
Knobbelkiezen, plooikiezen, knipkiezen
D
Knipkiezen, knobbelkiezen, plooikiezen
Slide 45 - Quiz
duhuhus
Je kan nu toepassen: soorten kiezen, lengtes van het darmkanaal, verteerbaarheid van voedsel, celwanden, herkauwen, exocytose, fagocytose, osmose en diffusie, energie en energiebalans, fotosynthese, andere stoffen uit glucose gemaakt, mimicry, camouflage, bescherming, zintuigen.
Je kan nu:
- aan het gebit en de darmen van zoogdieren zien wat ze eten.
- uitleggen waar dieren de energie uit hun voedsel voor gebruiken.
- beschrijven hoe planten aan voedsel komen.
- beschrijven hoe eencellige dieren voedsel opnemen en (afval)stoffen afgeven.
- uitleggen hoe organismen voorkomen dat ze opgegeten worden.