This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Toets
H1
Elektriciteit
Slide 1 - Slide
Marino heeft een koffiezetapparaat met een vermogen van 550 watt. Hij gebruikt zijn apparaat 20 minuten per dag. Bereken het energieverbruik van het koffiezetapparaat per jaar. Rond je antwoord af op één cijfer achter de komma.
Slide 2 - Open question
In de afbeelding staat een schakelschema. De batterij geeft een spanning van 6,0 volt. Er zijn twee dezelfde lampen in serie geschakeld. Het totale vermogen is 10 watt. Bereken de stroomsterkte
Slide 3 - Open question
De stroomsterkte door de huisinstallatie (230 V) is maximaal 75 A. Bereken het totale vermogen dat via de meterkast kan worden geleverd.
Slide 4 - Open question
Noem twee gevaren die het gebruik van elektriciteit met zich meebrengt.
Slide 5 - Open question
1 kWh kost 0,29 eurocent. Bereken de elektriciteitskosten als je 438 kWh verbruikt. Laat de berekening zien!!!!
Slide 6 - Open question
Waarom mag de spanning bij speelgoed niet hoger zijn dan 24 V?
A
bij een hogere spanning rijdt het speelgoed te hard
B
bij een hogere spanning wordt de stroom door het lichaam gevaarlijk groot
C
bij een grotere spanning schakelt de beveiliging alles uit
Slide 7 - Quiz
In de afbeelding zijn vier schakelingen getekend. Geef aan in welke schakeling(en) de stroommeter juist is geplaatst.
A
a en b
B
b en d
C
b en c
D
a en d
Slide 8 - Quiz
In de afbeelding zie je een foto met daarop een oplader die in brand is gevlogen. Hieronder staan drie mogelijke oorzaken. Welke oorzaak is het meest waarschijnlijk?
A
De zekering is uitgevallen.
B
De oplader was kapot en heeft gezorgd voor kortsluiting.
C
Het vermogen van de oplader was te laag.
Slide 9 - Quiz
Wat geeft de capaciteit van een batterij aan?
A
hoeveel spanning een batterij heeft
B
hoeveel volt een batterij levert
C
hoeveel elektrische lading je in de batterij kunt opslaan
Slide 10 - Quiz
Kijk goed naar de afbeelding. Kijk ook goed naar de gegevens.
Wat gebeurt er met het lampje als er een gesloten circuit ontstaat?
A
het lampje gaat kapot
B
het lampje brandt fel
C
het lampje brandt zwak
D
het lampje brandt niet
Slide 11 - Quiz
Michael gaat de stroomsterkte en de spanning in een stroomkring meten. Je ziet een deel van het schakelschema.
Welke meter kun je op welke plaats zetten voor een juiste meting?
A
op plaats 2 ampèremeter en plaats 1 en 3 voltmeter
B
op plaats 1 en 2 een ampèremeter en op plaats 3 een voltmeter
C
op plaats 3 een ampèremeter en op plaats 1 en 2 een voltmeter
D
op plaats 1 en 3 een ampèremeter en op plaats 2 een voltmeter
Slide 12 - Quiz
Wat doet de randaarde als een apparaat onder stroom komt te staan?
A
de randaarde zorgt ervoor dat de aardlekschakelaar uit gaat
B
de randaarde laat een zekering kapot gaan
C
de randaarde voert de stroom snel weg naar de aarde
D
de randaarde voert de stroom naar de rand van het apparaat
Slide 13 - Quiz
In een schakeling zijn drie lampjes in serie geschakeld. Welke bewering over de stroom en de stroomsterkte in deze schakeling zijn waar?
A
De stroomsterkte is overal in de stroomkring gelijk.
B
De grootste stroom gaat door het eerste lampje.
C
De totale stroomsterkte vind je door de stroomsterktes door de drie lampjes bij elkaar op te tellen.
D
De stroom kan maar één route volgen.
Slide 14 - Quiz
Welke elektrische beveiliging heeft dit nachtlampje volgens het typeplaatje?
A
aardlekschakelaar
B
randaarde
C
dubbele isolatie
D
groepszekering
Slide 15 - Quiz
In de meterkast zitten zekeringen. Wat is het symbool van een zekering?