Formuleren - alle theorie

Formuleren - alle theorie
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Formuleren - alle theorie

Slide 1 - Slide

Cursus 6 Formuleren, blz. 218 t/m 225

  •  §1 - Volledige zinnen
  • §2 - Mannelijke, vrouwelijke of onzijdige zelfstandige naamwoorden
  • §3 - Verwijswoorden
  • §4  - Trappen van vergelijking

Slide 2 - Slide

§1 - volledige zinnen, blz. 218


  • Een tekst bestaat uit zinnen.
  • Je begint de zin met een hoofdletter. Aan het einde staat een leesteken (komma, vraagteken of uitroepteken).
  • Een volledige zin heeft in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm.

Slide 3 - Slide

§1 - volledige zinnen, blz. 218
Je begint de zin met een hoofdletter. Aan het einde staat een leesteken.

  • Eindig een gewone zin met een punt. Vandaag hebben we een blokuur Nederlands.
  • Eindig een vragende zin met een vraagteken. (?) Heb je gisteren een ijsje gegeten?
  • Eindig een uitroep (van bijvoorbeeld woede of verbazing) met een uitroepteken. (!) Mijn fiets is gestolen!


Slide 4 - Slide

§2 Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig, blz. 220
In onze taal hebben zelfstandige naamwoorden een geslacht: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Dit heet het woordgeslacht.

De mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen het lidwoord de. Je moet meestal wel in het woordenboek opzoeken of een woord mannelijk of vrouwelijk is.

De onzijdige woorden krijgen het lidwoord het.
het cadeau, het meisje, het lokaal

Slide 5 - Slide

De - woorden
(mannelijk, vrouwelijk en meervoud)
de leraar, de vrouw, de vrouwen

Die + Deze
die leraar, deze leraar
die vrouw, deze vrouw
die vrouwen, deze vrouwen
Het - woorden
(onzijdig)
het meisje

Dit + Dat
dit meisje, dat meisje

Slide 6 - Slide

Hoe herken je mannelijke, vrouwelijke of onzijdige woorden?
Door het op te zoeken in het woordenboek!

ook digitaal... www.vandale.nl

Slide 7 - Slide

§3 Verwijswoorden, blz. 222
Met een verwijswoord verwijs je meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is.
Naar de-woorden  (mannelijk, vrouwelijk en meervoud) wijs je terug met deze en die
Rob kocht een kano, die hij op Marktplaats had gezien. (die -> kano)
Groep 7 heeft een nieuwe juf, deze start vandaag. (deze -> juf) 

Naar het-woorden (onzijdig) wijs je terug met dit en dat.
Bedankt voor het cadeau. Dat wilde ik graag hebben. (dat -> cadeau).
Het huis is nu van mij, ik heb dit gekocht. (dit -> huis)
Het woord dat kan ook naar een hele zin verwijzen:
De stroom viel uit, dat zorgde voor een donkere avond (dat -> De stroom viel uit,)





Slide 8 - Slide

Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:







het-woorden (onzijdig)
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
die, deze
meervoud
die, deze

Slide 9 - Slide

§4 Trappen van vergelijking, blz. 224
Wat zijn de drie trappen van vergelijking voor bijvoeglijk naamwoorden?
  • De stellende trap - dik, lief.
  • De vergrotende trap - dikker, liever. Die eindigt op -er.
      Een woord dat op -r eindigt, krijgt -der : duurder
  • De overtreffende trap - dikst(e), liefst(e). Die eindigt op -st(e)
      Een woord dat al eindigt op -st of -sch krijgt het woord meest ervoor, anders is de uitspraak lastig: enthousiast- meest enthousiast, fantastisch - meest fantastisch

Slide 10 - Slide

§4 Trappen van vergelijking. blz. 224
Let op: 
De woorden goed, graag, veel en weinig hebben een afwijkende vergrotende trap.
  • goed - beter - best
  • graag - liever - liefst
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst

Slide 11 - Slide

§4 Trappen van vergelijking. blz. 224
Na de trappen van vergelijking: als of dan?
  • Mijn buurjongen is net zo groot als ik (als na stellende trap)
  • Een gorilla is veel sterker dan een mens (dan na een vergrotende trap)

Welk woord er na als of dan komt, hoor je als je de zin aanvult met de pv:
 - Femke is even oud als ik (ben).
- Ricardo kan sneller lopen dan ik (kan) met mijn zere knie.
- Hester vindt jou aardiger dan (ze) mij (vindt).


Slide 12 - Slide