Beeldspraak en Haar Gebruik: Levendige Taalgebruik

Beeldspraak en Haar Gebruik: Levendige Taalgebruik
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Beeldspraak en Haar Gebruik: Levendige Taalgebruik

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je uitleggen wat beeldspraak is en kun je voorbeelden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over beeldspraak en het gebruik ervan?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat is beeldspraak?
Beeldspraak wordt gebruikt om iets duidelijk te maken of kracht bij te zetten door het te vergelijken met iets anders.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden van beeldspraak
Tijd vliegt, mijn hart maakt een sprongetje, jouw laptop is traag als een slak, mijn zus is zo dom als een koe.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Andere vormen van beeldspraak
Metafoor, personificatie, symbool, hyperbool, ironie

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Tips voor het gebruik van beeldspraak
Gebruik beeldspraak om je tekst levendiger en interessanter te maken. Zorg dat het past bij de context en gebruik het niet te veel achter elkaar.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Oefening: Herken de beeldspraak
Laat de studenten verschillende zinnen lezen en vragen welke zinnen beeldspraak bevatten en welke vorm het is.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oefening: Gebruik van beeldspraak
Laat de studenten zelf zinnen bedenken met beeldspraak en de bijbehorende vorm benoemen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting
Beeldspraak is een krachtig middel om je tekst levendiger te maken. Het kan gebruikt worden in verschillende vormen zoals metafoor, personificatie, symbool, hyperbool en ironie.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.