Structureren en heldere zinnen formuleren

Vandaag
Aan het einde van les weet je weer hoe het zit met alineaverbanden en hoe je heldere zinnen kunt formuleren.

Programma
LessonUp over alineaverbanden, signaalwoorden en formuleren 
Zelfstandig werken in Op Niveau
Terug- en vooruitblik
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag
Aan het einde van les weet je weer hoe het zit met alineaverbanden en hoe je heldere zinnen kunt formuleren.

Programma
LessonUp over alineaverbanden, signaalwoorden en formuleren 
Zelfstandig werken in Op Niveau
Terug- en vooruitblik

Slide 1 - Slide

Alineaverbanden, signaalwoorden en goede zinnen formuleren

Slide 2 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
Met signaalwoorden koppel je zinnen, zinsgedeelten en alinea’s aan elkaar. De woorden maken dat je de gedachtegang van de schrijver makkelijker kunt volgen. Je noemt zulke woorden daarom ook wel structuuraanduiders.​​
Signaalwoorden maken de lezer/luisteraar erop attent dat er een bepaald tekstverband aankomt.















Slide 3 - Slide

Voorbeelden van verbanden
ook, bovendien → opsomming​
maar, echter → tegenstelling
net als, hetzelfde → vergelijking ​
dat wil zeggen, bijvoorbeeld → uitleg/toelichting ​
als, indien → voorwaardelijk ​
met behulp van, om … te → doel-middel ​
vroeger, nu → chronologie (volgorde in de tijd) ​
dus, hieruit volgt → conclusie ​
kortom, om kort te gaan → samenvatting ​

Slide 4 - Slide

Daaren-
tegen 
Reden
Tegen-
stelling
Voor-
waarde
Toelich-
ting
Opsom-
ming
Verge-
lijking
Immers
Behalve
wanneer 
Soort-
gelijke 
Ter illus-
tratie 
Verder

Slide 5 - Drag question

Zoek twee signaalwoorden en bepaal het tekstverband:
Juist de afwezigheid van de tegenstander maakt Wordfeud zo populair. Je krijgt namelijk nooit discussies over toegestane woorden, waarbij opa in blinde woede het speelbord omverwerpt en je moeder in huilen uitbarst. Het is dus onmogelijk vals te spelen.​

Slide 6 - Open question

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zowel...als
C
evenals
D
net als

Slide 7 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 8 - Quiz

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
voorwaardelijk
D
redengevend

Slide 9 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je om dingen achter elkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
voorwaardelijk tekstverband

Slide 10 - Quiz

Tips voor het formuleren van heldere zinnen
Je tekst wordt aantrekkelijker en begrijpelijker voor het publiek als je duidelijk formuleert. Je let hierbij op:​
de woordkeus ​
de zinsbouw ​

Maak gebruik van beeldspraak en stijlfiguren om de tekst levendig te maken.




Slide 11 - Slide

Tip voor je woordkeus
Gebruik gewone woorden.
  

Zo verander je bijvoorbeeld de zin:​
Er is eenmalig aanvullende financiële beleidsruimte voor dit project. > Er is nu extra geld voor dit project.​

Slide 12 - Slide

Tips voor je zinsbouw
1 Varieer in zinslengte. Maak korte, overzichtelijke zinnen en wissel deze af met langere, samengestelde zinnen. ​

2 Wissel de zinsbouw af.
3 Zet woorden en zinsdelen die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar.​
4 Maak actieve zinnen; vermijd zoveel mogelijk de lijdende vorm.​
5 Gebruik signaalwoorden, voegwoorden en verwijswoorden waarmee je duidelijk verband aangeeft tussen delen van een tekst. ​
6 Formuleer zelf zinnen. Neem geen moeilijke zinnen over uit een bron. 




Slide 13 - Slide

Wat kan hier beter?
Uit de basisregistratie Personen blijkt dat uw reisdocument op 30 april verloopt. Verlenging dient tijdig doch uiterlijk vóór 5 april te worden aangevraagd
A
de zin actief maken
B
Kortere zinnen maken
C
Woorden die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar

Slide 14 - Quiz

Wat kan hier beter?
In april brak, toen de bomen en de bloemen net begonnen uit te lopen, een periode van nachtvorst aan, waardoor de bloesem bevroor en de tuinders veel schade opliepen.
A
de zin actief maken
B
Woorden die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar
C
signaalwoorden gebruiken

Slide 15 - Quiz

Gebruik beeldspraak en stijlfiguren
Voorbeeld beeldspraak:​

Metafoor: Hij was verliefd > Zijn hart stond in vuur en vlam.​
Vergelijking: Hij hielp ons goed > Hij was als een rots in de branding. ​
Voorbeeld stijlfiguren:​
Antithese: Jarenlang hebben zij lief en leed gedeeld. ​
Eufemisme: De Belastingdienst had onzorgvuldig gehandeld en moest de betrokkenen het geld terugbetalen.​
Hyperbool: Ik lach me dood!




Slide 16 - Slide

Citeren en parafraseren
Citeren betekent: een deel uit een tekst, een publicatie letterlijk overnemen.


Gebruik bij citeren altijd aanhalingstekens (enkele ‘ of dubbele “ ).
Bij het schrijven van je eigen tekst: vermeld altijd de bron (auteur, krant/tijdschrift en soms het jaartal).

Je kunt bij citeren letterlijk overnemen een alinea of een deel van een alinea, een zin uit een tekst, een zinsdeel uit een zin, een (deel van) een uitspraak van een persoon,  een (deel van) een zakelijke tekst.







Slide 17 - Slide

Citeren en parafraseren
Parafraseren betekent: omschrijven (in eigen woorden). Vermeld bij parafraseren altijd de bron!

Je kunt delen van een publicatie parafraseren/ omschrijven:
- een alinea of een deel van een alinea
- een zin
- een zinsdeel uit een zin
- een (deel van) een uitspraak van een persoon


Slide 18 - Slide

Aan de slag
Op Niveau >  Formuleren deel 1  (Taalverzorging)
Maak startopdracht 1 en 2 

Klaar? Dan werk je verder aan leesdossier 1. 

Slide 19 - Slide

Terug- en vooruitblik
Vat deze les in één zin samen.  

Donderdag
Beginnen met SE Schrijfvaardigheid: bronnen lezen

Slide 20 - Slide