De kinderen / hebben / een sneeuwpop / in de tuin / gemaakt.
De leerlingen / willen / graag / sneeuwballen / gooien.
Welke vraag kun je stellen als je het onderwerp en gezegde weet?
Slide 6 - Slide
Welke vraag?
De kinderen / hebben / een sneeuwpop / in de tuin / gemaakt. Wat hebben de kinderen gemaakt?
De leerlingen / willen / graag / sneeuwballen / gooien. Wat willen de leerlingen gooien?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Slide 7 - Slide
Het lijdend voorwerp (lv)
Komt voor bij bepaalde werkwoorden.
Het gaat om werkwoorden die niet 'af' zijn met alleen een onderwerp. Denk aan: gooien, maken, koken, geven, etc.
Het lv handelt niet zelf, maar ondergaat de handeling.
In een zin met een ng, komt geen handeling voor en dus ook geen lv.
Slide 8 - Slide
Opdracht
Ga naar buiten en maak drie foto's.
De foto's moeten het volgende uitbeelden: 1. Een zin met een naamwoordelijk gezegde. 2. Een zin met een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp. 3. Een zin met een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp en een lijdend voorwerp.
Maak bij de foto's de zin, verdeel deze in zinsdelen en benoem ze.
Lever de foto's aan het einde van de les in op It's learning.