14 tekstbespreking

Tekst 14
1 / 24
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tekst 14

Slide 1 - Slide

regel 5 ἦν τὰ πλοῖα
Welke PV zou je eigenlijk verwachten?
A
ἐστί
B
ἠσαν
C
D
εἰσι

Slide 2 - Quiz

regel 5 ἦν τὰ πλοῖα
Wat is de grammaticale regel waarom dit in het Grieks toch juist is?

Slide 3 - Open question

regel 7 περὶ τοῦ πράγματος
Over welke πράγμα gaat dit?
A
het feit dat de Grieken zijn vertrokken
B
het feit dat de Trojanen de oorlog hebben gewonnen
C
het achtergelaten houten paard
D
of ze het paard de stad in moeten slepen of niet

Slide 4 - Quiz

Welke mening is er NIET over het houten paard?
A
het moet in brand worden gestoken
B
het is een geschenk voor Athena
C
het paard zal Troje beschermen
D
het moet in zee worden gegooid als offer

Slide 5 - Quiz

regel 9 ἔλιπον
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 6 - Quiz

regel 9 τῇ Ἀθηνᾷ
Waarom staat dit in de dativus?
A
meewerkend voorwerp
B
dat.-object
C
bijw. bepaling waarmee
D
bijw. bepaling waardoor

Slide 7 - Quiz

regel 10 ἔχομεν
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 8 - Quiz

regel 12 ἦγον
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 9 - Quiz

regel 14 αὐτοὺς
Naar wie/wat verwijst dit?
A
τῶν υἱῶν
B
Λαοκόων
C
τὸν ἵππον
D
οἱ μὲν

Slide 10 - Quiz

regel 15 ἄφρονες
Waarom noemt Laokoön de Trojanen zo? Baseer je antwoord op de tekst.

Slide 11 - Open question

regel 17 πιστεύετε
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 12 - Quiz

regel 17 τοῖς δώροις
Waarom staat dit woord in de dativus?
A
meewerkend voorwerp
B
dat-object
C
bijwoordelijke bepaling waarmee
D
bijwoordelijke bepaling waardoor

Slide 13 - Quiz

regel 17 αὐτῶν
Naar wie/wat verwijst dit?
A
οἱ Ἑλληνες
B
τοῖς δώροις
C
ὁ ἵππος
D
δόρυ

Slide 14 - Quiz

regel 18-19 Καὶ τότε ... t/m ... ἔτυχεν
Leg uit waarom het spannend is wat Laokoön hier doet. Ga in op de inhoud van het paard.

Slide 15 - Open question

regel 20-21: Laokoön heeft gelijk. Waarom wordt hij dan toch gestraft?

Slide 16 - Open question

regel 21 ἧκον
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 17 - Quiz

regel 22 αὐτοῦ
Naar wie/wat verwijst dit?
A
δύο δράκοντες
B
τῆς θαλάττης
C
τῷ Λαοκόοντι
D
τοῖς υἱοῖς

Slide 18 - Quiz

regel 24 εἷλον
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 19 - Quiz

regel 27 αὐτῶν
Naar wie/wat verwijst dit?
A
τῶν θεῶν
B
Οἱ Τρῶες
C
τὰ τέκνα καὶ τὸν ἄνδρα
D
Οἱ Ἕλληνες

Slide 20 - Quiz

regel 28 ἐνόμιζον
Welke vorm is dit?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
imperativus

Slide 21 - Quiz

regel 28 φόβῳ
Waarom staat dit woord in de dativus?
A
meewerkend voorwerp
B
dat.-object
C
bijw. bepaling waarmee
D
bijw. bepaling waardoor

Slide 22 - Quiz

regel 29 τὸν κίνδυνον
Wat hield dit concreet en precies in?

Slide 23 - Open question

Deze vraag heb ik nog:

Slide 24 - Open question