Week 39 Nederlands 2 G

Nederlands 2 G week 40
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 2 G week 40

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. Dit geldt ook voor je agenda!
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons/tablets niet toegestaan in de les, tenzij de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Slide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 4 - Slide

Week 40  3 oktober t/m 10 oktober 2022
  • Weektaak 40: dinsdag 11 oktober af.
  • Lezen van boeken en lezen in de les
  • Vervolg  spelling: samenstellingen en verder
  •  ukjtr=> code LessonUp
  • Spoken word: 27/9, 4/10 en 11/10

Slide 5 - Slide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
45 min
3/afgerond
Nee
102
SO
Taalverzorging spelling)
45 min
1
Nee
104
SO
Boekentoets (2 boeken)
45 min
1
Nee

Slide 6 - Slide

Weektaak 
Leesvaardigheid hoofdstuk 4
  • Voorbereiden leesvaardigheid hoofdstuk 2,3 en 4. Woordenschat hoeft niet.

Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 56
  2. Maak opdracht 6 t/m 9 op bladzijde 57

Slide 7 - Slide

Boekenlijst 2 G
  • Dit schooljaar 4 boeken
  • Niveau => zie lijst. 2/3 (boek 1 en 2). Niveau 3 (boek 3 en 4). 12 t/m 15 jaar. Lezenvoordelijst.nl
  • Wil je een ander boek lezen, overleg met je docent Nederlands.








Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 8 - Slide

Leerdoelen
Deze week:

  • leer je hoe je samengestelde woorden spelt

Slide 9 - Slide

Herhaling vorige week
Vorige week hebben we het hoofdstuk over leesstrategieën afgerond en zijn we gestart met woordraadstrategieën. Ook hebben we geleerd welk perspectief schrijvers in hun boeken kunnen gebruiken. Voor het onderdeel spelling hebben we samenstellingen behandeld.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 11 - Slide

4. Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 12 - Slide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 13 - Slide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 14 - Slide

Woordraadstrategieën (p. 18)

Slide 15 - Slide

Samenstellingen (bladzijde 54)
één persoon, dier of ding? → aaneenschrijven
 

woorden met één klemtoon
badkamer, fietssleutel, grasmaaier


samengestelde werkwoorden en samenstellingen afgeleid van werkwoorden
goedmaken, zich blootgeven, plaatsvinden

Slide 16 - Slide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-s: wanneer je deze hoort
gebruikersnaam, meningsverschil, stadscentrum


tussen-en: wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met meervoud op -en.
kattenbak, ziekenhuis, schapenwolken

Slide 17 - Slide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-s: wanneer je deze hoort
gebruikersnaam, meningsverschil, stadscentrum


tussen-en: wanneer het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met meervoud op -en.
kattenbak, ziekenhuis, schapenwolken

Slide 18 - Slide

Tussenklanken (bladzijde 54)
tussen-e:
een meervoud heeft op -s, of een meervoud op -s of -n
 keuzemogelijkheid
geen meervoud heeft
 tarwebrood, benzinetank
een bijvoeglijk naamwoord versterkt
 beresterk
tussen-er: woorden op -eren
 kindercola

Slide 19 - Slide

Tussenklanken (bladzijde 54)
Kortom:

Als je te maken hebt met één persoon, dier of ding, schrijf je de samenstelling aan elkaar.

Slide 20 - Slide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Leer je op welke manieren je de betekenis van een woord kunt achterhalen.
  • Kun je de verschillende vertelperspectieven opnoemen en kun je benoemen wat het vertelperspectief in jouw boek is?

Slide 21 - Slide

Nakijken huiswerk
Week 39

Slide 22 - Slide

Weektaak 38
Leesvaardigheid hoofdstuk 4
  • Lees de theorie op bladzijde 18
  • Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 19
  • Lees de tekst op bladzijde  20
  • Maak opdracht 8 bladzijde 21
Perspectief hoofdstuk 8
  • Lees de tekst op bladzijde 34
  • Maak opdracht 8 t/m 12 bladzijde 37
Spelling
  1. Lees de uitleg op bladzijde 54
  2. Maak opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 55

Slide 23 - Slide

13. Samenstellingen (p. 54) opdracht 1
1 a brandweerladder
 b verrassingseffect
 c daartegenover
 d klantenservice
 e kinderboekenschrijver
 f groene thee
 g apetrots
 h stedentrip
 i cybercrime
 j weersvooruitzicht

Slide 24 - Slide

13. Samenstellingen (p. 55) opdracht 2
2 a hemelsbreed
 b motorrijden
 c luchtballon
 d blauwe bessen
 e trainingsschema
 f geboorteplaats
 g slechthorende
 h eiersalade
 i hoofdpijndossier
 j middernacht

Slide 25 - Slide

13. Samenstellingen (p. 55) opdracht 3
3 a Drink water. Het gaat hier namelijk niet om water bedoeld om te drinken (drinkwater). ‘Drink’ is hier de gebiedende wijs, het vertelt wat je moet doen: drinken. ‘Water’ is wát je moet drinken.
 b Beukenhout. Want het gaat hier om een ding, namelijk een harde houtsoort.
 c Weer wolven. Bedoeld wordt dat er opnieuw wolven zijn gespot, niet dat er weerwolven (mensen die ’s nachts in wolven veranderen) zijn gespot.
 d Goedpraten. Er wordt namelijk niet bedoeld dat hij goed kan praten. Het gaat hier om één begrip: zeggen dat iets niet of minder erg is dan het eigenlijk is.
 e Roze blaadjes. Want roze is hier een bijvoeglijk naamwoord bij het zelfstandig naamwoord blaadjes.

Slide 26 - Slide

13. Samenstellingen (p. 55) opdracht 4 
4 a Bijvoorbeeld: Vandaag gaan we buiten sporten want het is mooi weer.
 b Bijvoorbeeld: De meeste buitensporten vind ik leuk om te doen.
 c Bijvoorbeeld: De kapitein roept dat het land in zicht is.
 d Bijvoorbeeld: Pim heeft weinig ruimtelijk inzicht; inparkeren kan hij dus niet.
 e Bijvoorbeeld: Marco is te goed voor dit team, dus is hij overgeplaatst.
 f Bijvoorbeeld: U heeft een tegoed van 50 euro op deze pas staan.



Slide 27 - Slide

RTTI
R = Reproductie
Vragen op reproductieniveau zijn vragen waarbij de leerling zelf niets wezenlijks toe hoeft te voegen aan datgene wat hij geleerd heeft. Met deze vragen kan inzichtelijk gemaakt worden of de leerling de geleerde stof kan reproduceren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen reproduceren van warenkennis, gereedschapskennis, een stappenplan of de werking van apparatuur.

Slide 28 - Slide

1 = Toepassingsgericht 1
Bij vragen en opdrachten op het niveau van toepassing 1 moet een leerling dat wat hij geleerd heeft kunnen toepassen in situaties die hij al geoefend heeft of in situaties die daar sterk op lijken. Op deze manier kan gekeken worden of de leerling de aangeleerde kennis – dat wil zeggen begrippen en stappenplannen – in deze situaties goed kan toepassen.

Slide 29 - Slide

T2 = Toepassingsgericht 2
Vragen op het niveau van toepassing 2 gaan een stapje verder dan vragen op het niveau van toepassing 1. De leerling moet op dit niveau in nieuwe situaties of contexten zelf kunnen bepalen welke (onderdelen van) stappenplannen of methodes hij moet gebruiken. Hij moet combinaties maken en verbanden leggen.

Slide 30 - Slide

I = Inzicht
De leerling krijgt geen methode, context of situatie aangeboden, maar alleen een vraagstuk. Hij moet zelf bepalen hoe hij het gaat aanpakken. De leerling heeft alleen de leerstof tot zijn beschikking om de vraag op te lossen. Hij laat zien dat hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan denken.

Slide 31 - Slide

Woorden van deze week
Maak zinnen met de volgende woorden, waaruit de betekenis van het woord blijkt.
Reconstructie
Fataal
Evolutie
Alert
Gewaarwording

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 7  (p. 53)
7 a populaire
 b gouden
 c goed
 d plastic
 e bizarre
 f bonte
 g onherbergzaam
 h brave

Slide 34 - Slide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 8 (p. 53)
8 a populairdere - populairste
 b niet mogelijk
 c beter - het best
 d niet mogelijk
 e bizardere - bizarste
 f niet mogelijk
 g onherbergzamer - het onherbergzaamste
 h bravere - de braafste

Slide 35 - Slide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 9 en 10  (p. 53)
9 Een briljante bruiloft is een bruiloft die echt fantastisch leuk is. Een briljanten bruiloft is het 65-jarige jubileum van een huwelijk.

10 a ‘Enig’ kan twee dingen betekenen: schattig, of iets waarvan geen tweede is. In deze zin betekent het ‘iets waarvan geen tweede is’. Van deze betekenis van ‘enig’ bestaat alleen maar de stellende trap (dus: enig). Je kunt namelijk niet méér of het meest ‘enig’ zijn. ‘Enigste’ is in deze zin daarom fout.
 b Het woord optimaal betekent: zo goed mogelijk. Als iets al zo goed als mogelijk is, kan het niet nog beter worden. Daarom is er officieel geen vergrotende of overtreffende trap voor dit woord. In deze zin kan beter een woord als ‘gunstiger’ worden gebruikt.

Slide 36 - Slide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 11 (p. 53)
11 a knikkende knieën
 b verloren weddenschappen
 c ontpitte olijven
 d verzengende hitte (geen meervoudsvorm)
 e verstrooide professoren / professors
 f gedane zaken
 g verraste smileys
 h verveelde kletskousen



Slide 37 - Slide

12. Bijvoeglijke naamwoorden opdracht 12 (p. 53)
12 Bijvoorbeeld:
 - Suske en Wiske en de bijzondere bladblazers
 - Suske en Wiske en de zwevende zwervers
 - Suske en Wiske en de snellere schapen
 - Suske en Wiske en de gekste gevangenen

Slide 38 - Slide