mettre (PR, pc, imp + fut)

QUIZ
het werkwoord mettre in de présent, passé composé.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

QUIZ
het werkwoord mettre in de présent, passé composé.

Slide 1 - Slide

mettre betekent:
A
zetten
B
leggen
C
aantrekken
D
erover doen

Slide 2 - Quiz

Inderdaad, het betekent dit allemaal. Voor het gemak oefenen we deze les met de betekenis "leggen". Je gaat nu oefenen met een aantal vormen van mettre. 

Slide 3 - Slide

je mets
A
ik leg
B
ik legde
C
je legt
D
je legde

Slide 4 - Quiz

il met
A
hij legt
B
jullie leggen
C
jij legt
D
zij leggen

Slide 5 - Quiz

ils mettent
A
wij leggen
B
jullie leggen
C
hij legt
D
zij leggen

Slide 6 - Quiz

vous mettez
A
men legt
B
jullie leggen
C
u legt
D
wij leggen

Slide 7 - Quiz

on met
A
u legt
B
jij legt
C
zij leggen
D
men legt

Slide 8 - Quiz

Alle 5 vormen van mettre die je tot nu toe in deze quiz gehad hebt, stonden in de présent, de tegenwoordige tijd. 
Je haalt -re van het hele werkwoord af en zet er de goede uitgangen achter: 
je + s
tu + s
il/elle/on + niks
nous + ons
vous + ez
ils/elles + ent

Slide 9 - Slide

Nu ga je zelf een paar vormen maken. 

Slide 10 - Slide

Vertaal: ik leg

Slide 11 - Open question

Vertaal: jullie leggen

Slide 12 - Open question

vertaal: jij legt

Slide 13 - Open question

vertaal: hij legt

Slide 14 - Open question

Behalve de présent, ken je nog 1 andere tijd: 
De passé composé. Hoe zat dat ook alweer? We gaan even oefenen. 

Slide 15 - Slide

"ils ont mis" betekent:
A
zij legde
B
zij hebben gelegd
C
zij heeft gelegd
D
zij heeft het mis

Slide 16 - Quiz

on a mis betekent:
A
ik heb gelegd
B
jij hebt gelegd
C
men heeft gelegd
D
zij heeft gelegd

Slide 17 - Quiz

de passé composé
In de passé composé verandert "mettre" overal in "mis". Je hoeft er alleen nog maar de goede vorm van avoir voor te zetten. Dat ga je nu oefenen. 

Slide 18 - Slide

vertaal: ik heb gelegd

Slide 19 - Open question

vertaal: jullie hebben gelegd

Slide 20 - Open question

vertaal: jij hebt gelegd

Slide 21 - Open question

hij heeft gelegd

Slide 22 - Open question

Alle tijden door elkaar
Kun jij zien in welke tijd het werkwoord staat? 

Slide 23 - Slide

nous mettons
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 24 - Quiz

nous avons mis
A
wij leggen
B
wij legden
C
wij zullen leggen
D
wij hebben gelegd

Slide 25 - Quiz

On a mis
A
we hebben gelegd
B
u hebt gelegd
C
men heeft gelegd
D
jullie hebben gelegd

Slide 26 - Quiz

il met
A
hij legde
B
hij zal leggen
C
hij heeft gelegd
D
hij legt

Slide 27 - Quiz