Semaine 12 Unité 3, Herhaling/ afronding

1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Mettre betekent:
A
zetten
B
leggen
C
weghalen
D
stoppen

Slide 2 - Quiz

Mettre  

Slide 3 - Slide

Zet hieronder het onderwerp  (je, tu, etc) begin met ik, dan jij, hij, zij, men, wij, jullie/u, zij
Zet hieronder de persoonsvorm van mettre in de présent, zo dat deze hoort bij het juiste onderwerp. Bijv. je mets
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils/elles
mets
mets
met
met
met
mettons
mettez
mettent

Slide 4 - Drag question

hij heeft gezet
A
elle met
B
il a mis
C
ils ont mis
D
il met

Slide 5 - Quiz

(Mijn ouders leggen)

Slide 6 - Open question

Elles (trekken aan) toujours des jupes

Slide 7 - Open question

Passé composé van het werkwoord mettre :
vorm van avoir + mis
Vrai
Faux

Slide 8 - Poll

Slide 9 - Slide

Maak de passé composé van mettre af: dus..
J'ai ... - ik heb gelegd
Tu .. ...
Il ... ... etc

Slide 10 - Open question

jullie hebben gelegd
A
ils ont mis
B
nous avons mis
C
vous avez mis
D
vous mettez

Slide 11 - Quiz

zij hebben gelegd
A
elles ont mis
B
elle a mis
C
il a mis
D
ils ont mis

Slide 12 - Quiz

Ik leg
A
j'ai mis
B
tu as mis
C
tu mets
D
je mets

Slide 13 - Quiz

Vertaal: hij heeft gelegd

Slide 14 - Mind map

FIN!

Slide 15 - Slide