This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Slide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over....
Slide 2 - Open question
In het Frans..
past het bijvoeglijk naamwoord zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Let dus op of het zelfstandig naamwoord MANNELIJK, VROUWELIJK en/of MEERVOUD is.
Slide 3 - Slide
Par exemple:
Ik heb een groot huis.
J'ai une grande maison.
Omdat het woord "huis" in het Frans vrouwelijk is, moet je het bijvoeglijk naamwoord "groot/grand" aanpassen.
la ...................souris (muis)............. (adorable)
A
la adorabl' souris
B
la souris adorable
C
la adorable souris
D
l' adorable souris
Slide 25 - Quiz
les ...................vélos ............. (vieux)
A
les vieux vélos
B
les vélos vieux
C
les vieilles vélos
D
les vélos vieilles
Slide 26 - Quiz
Kijk dus goed naar:
- de plaats van het bijvoeglijk naamwoord. Het is dus noodzakelijk dat je weet welke bijvoeglijke naamwoorden voor of achter het zelfstandig naamwoord komen.
- de vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 27 - Slide
Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm Maak hele zinnen. Mon frère porte un (vert + jean).
Slide 28 - Open question
Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm Maak hele zinnen. Il a deux (bon + copains).
Slide 29 - Open question
Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm Maak hele zinnen. Il a deux (bon + copains).