Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over....

Slide 2 - Open question

In het Frans..
past het bijvoeglijk naamwoord zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Let dus op of het zelfstandig naamwoord MANNELIJK, VROUWELIJK en/of MEERVOUD is.

Slide 3 - Slide

                       Par exemple:
Ik heb een groot huis.
J'ai une grande maison.
Omdat het woord "huis" in het Frans vrouwelijk is, moet je het bijvoeglijk naamwoord "groot/grand" aanpassen.

Slide 4 - Slide

Basisregels:
mannelijk bijvoeglijk naamwoord: niets achter bijvoeglijk naamwoord
vrouwelijk zelfstandig naamwoord:  "E" achter bijvoeglijk naamwoord
Meervoud zelfstandig naamwoord: "S" achter bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Slide

Ik heb een groene trui=
A
J'ai un pull verte.
B
J'ai un pull vert.
C
J'ai un pull verts.
D
J'ai un pull vertes.

Slide 6 - Quiz

Ik heb een blauwe rok=
A
J'ai une jupe bleue.
B
J'ai une jupe bleu.
C
J'ai une jupe bleues.
D
J'ai une jupe bleus.

Slide 7 - Quiz

Er zijn bijvoeglijke naamwoorden met onregelmatige vormen.
In je boek kun je deze vormen terugvinden op pagina 70.
Kijk maar in je boek terwijl je de volgende opgaven maakt.

Slide 8 - Slide

un..........(nieuw) livre
A
nouvelle
B
nouveau
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 9 - Quiz

une.......(lekkere) tarte
A
bon
B
bonne
C
bonnes
D
bons

Slide 10 - Quiz

des.........(mooie) filles
A
belle
B
beau
C
belles
D
beaux

Slide 11 - Quiz

des.......(oud) dames
A
vieux
B
vieille
C
vieilles
D
vieu

Slide 12 - Quiz

des........(mooi) maisons
A
belle
B
beau
C
belles
D
beaux

Slide 13 - Quiz

Leer de 4 bijvoeglijke naamwoorden met een onregelmatige vorm dus goed!
bon
beau
nouveau
vieux

Slide 14 - Slide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord staat in het Frans meestal achter het zelfstandig naamwoord.
Une robe noire =  Een zwarte jurk

Slide 15 - Slide

Uitzonderingen:
De volgende bijvoeglijke naamwoorden komen echter VOOR het zelfstandig naamwoord:

Slide 16 - Slide



beau
vieux
petit






grand 
nouveau
bon


Slide 17 - Slide

Exemple:
J'ai une..........soeur..................(petite)

"Petit" staat bij de uitzonderingen, dus komt "petite" voor "soeur" te staan.
J'ai une petite soeur.

Slide 18 - Slide

une.......mère..........(groot)
A
une grande mère
B
une mère grande
C
une grand mère
D
une mère grand

Slide 19 - Quiz

les...................yeux...........(blauw)
A
les bleus yeux
B
les bleu yeux
C
les yeux bleus
D
les yeux bleues

Slide 20 - Quiz

les...................maisons (vmv).............
(grand)
A
les grandes maisons
B
les maisons grandes
C
les grands maisons
D
les maisons grands

Slide 21 - Quiz

la...................piscine) .............
(énorme)
A
la énorme piscine
B
la piscine énorme
C
l'énorme piscine
D
le piscine énorme

Slide 22 - Quiz

la...................fille .............
(actif)
A
l'actif fille
B
la active fille
C
la fille actif
D
la fille active

Slide 23 - Quiz

la...................grand-mère .............
(vieux)
A
la grand-mère vieille
B
la vieil grand-mère
C
la vieille grand-mère
D
la grand-mère vieux

Slide 24 - Quiz

la ...................souris (muis).............
(adorable)
A
la adorabl' souris
B
la souris adorable
C
la adorable souris
D
l' adorable souris

Slide 25 - Quiz

les ...................vélos .............
(vieux)
A
les vieux vélos
B
les vélos vieux
C
les vieilles vélos
D
les vélos vieilles

Slide 26 - Quiz

Kijk dus goed naar:
- de plaats van het bijvoeglijk naamwoord. Het is dus noodzakelijk dat je weet welke bijvoeglijke naamwoorden voor of achter het zelfstandig naamwoord komen.
- de vorm van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Slide

Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm
Maak hele zinnen.
Mon frère porte un (vert + jean).

Slide 28 - Open question

Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm
Maak hele zinnen.
Il a deux (bon + copains).

Slide 29 - Open question

Maak de zin af met de woorden tussen haakjes. Denk aan: plaats en vorm
Maak hele zinnen.
Il a deux (bon + copains).

Slide 30 - Open question