MODUS, TIJD EN THESE

Modus

Tijd

These
1 / 28
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Modus

Tijd

These

Slide 1 - Slide

Modi
  • Het Latijnse werkwoord heeft naast een tijd ook een modus of wijze:
  • Infinitivus (onbepaalde wijs) 
  • Indicativus (aantonende wijs)
  • Imperativus (gebiedende wijs)
  • Conjunctivus (aanvoegende wijs) 
  • Participium (deelwoord)

Slide 2 - Slide

Modus: infinitivus
  • De infinitivus is het hele werkwoord
  • We noemen dit ook wel de onbepaalde wijs
  • Twee tijden: infinitivus praesens en infinitivus perfectum

Slide 3 - Slide

Indicativus
  • Aantonende wijs
  • Geeft de handeling aan die gedaan wordt
  • Deze komt voor in hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 4 - Slide

Indicativus in de bijzin
  • Bijwoordelijke bijzin:
  • - reden voor iets wat in de hoofdzin wordt gezegd
  • - tijdstip: voor, tijdens of na de hoofdzin
  • cum + indicativus: toen, wanneer
  • ut  + indicativus: zodra, zoals

Slide 5 - Slide

Indicativus in de bijzin
  • Bijvoeglijke bijzin:
  • Verwijst naar één zelfstandig naamwoord in de hoofdzin
  • Indien ingeleid door qui: relatieve of betrekkelijke bijzin

Slide 6 - Slide

Imperativus
  • gebiedende wijs:
  • je geeft een opdracht of bevel
  • twee vormen: enkelvoud en meervoud

Slide 7 - Slide

Conjunctivus
  • De conjunctivus geeft meestal aan: 
  • aarzelingen, vervulbare wensen, onvervulbare wensen, mogelijkheden, aansporingen en vriendelijke bevelen. 
  • De conjunctivus komt voor in de hoofdzin en de bijzin.

Slide 8 - Slide

Conjunctivus in de bijzin
  • Conjunctivus + ut
  • doel (opdat) of gevolg (zodat)

  • Conjunctivus + cum
  • toen/nadat, omdat of hoewel. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Participium: PPP
  • Het participium perfectum passivum kan je het beste vergelijken met een voltooid deelwoord.
  • Het kan dus ook bijvoeglijk worden gebruikt (en gedraagt zich in het Latijn als een bijvoeglijk naamwoord). 

Slide 11 - Slide

Participium: PPP
  • Voorbeeld:
  • pulsare => pulsatus
  • Romanus pulsatus est.
  • De Romein is geslagen
  • Romani pulsati.
  • De geslagen Romeinen. 
  • Vorming van het ppp:
  • Zie bladzijde 150.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Tijden en zo...
  • Hoe vertaal je nu de verschillende tijden?
  • We kijken nu alleen naar het heden en verleden
  • De toekomst komt later

Slide 14 - Slide

Het heden: praesens
  • Praesens: de handeling gebeurt hier en nu
  • De handeling is nog bezig op het moment van vertellen
  • Bijzonder: 
  • Praesens Historicum:
  • Een gebeurtenis in het verleden wordt verteld alsof hij nu plaatsvindt
  • Vaak werkt dit spanningsverhogend

Slide 15 - Slide

Het heden: praesens
  • Praesens: de handeling gebeurt hier en nu
  • De handeling is nog bezig op het moment van vertellen
  • Voorbeeld:
  • Marcus Helenam amat: Marcus houdt van Helena.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Het verleden
  • Verleden: een handeling speelt zich af voor de huidige tijd
  • In principe zijn er drie vormen:
  • Imperfectum
  • Perfectum
  • Plusquamperfectum

Slide 18 - Slide

Imperfectum
  • De handeling speelt zich af in het verleden
  • herhaling (iteratief)
  • poging (conatief)
  • voortdurende handeling (duratief)
  • Bijvoorbeeld:
  • Marcus Helenam amabat: Marcus hield van Helena

Slide 19 - Slide

Perfectum
  • De handeling is voltooid op het moment van vertellen.
  • Bijvoorbeeld:
  • Marcus Helenam amavit: Marcus heeft van Helena gehouden 
  • (Hij houdt nu dus niet meer meer van haar)
  • Je mag ook vertalen: Marcus hield van haar

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Plusquamperfectum
  • De handeling is voltooid vóór een andere handeling die in het verleden plaatsvindt
  • Bijvoorbeeld:
  • Marcus Helenam amaverat: Marcus had van Helena gehouden.
  • (Dat "houden van" was dus al opgehouden, voordat een gebeurtenis in het verleden plaatsvond). 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

These
Is het onderwerp degene die het doet 
of
is het onderwerp degene die het ondergaat?

Slide 24 - Slide

Activum
Het onderwerp is de handelende persoon. 
De persoonsvorm is actief en geeft de actie aan die uitgevoerd wordt. 
Bijvoorbeeld: 
Obelix Romanum pulsat.
Obelix slaat de Romein. 

Slide 25 - Slide

Passivum
Het onderwerp ondergaat  lijdzaam de handeling. 
De persoonsvorm is passief.
De handelense persoon kan weergegeven worden door
a(b) + ablativus.
Voorbeeld: 
Romani pulsantur (ab Obelixe).
De Romeinen worden geslagen.

Slide 26 - Slide

PPP
Het participium perfectum passivum kan je het beste vergelijken met een voltooid deelwoord.
Het kan dus ook bijvoeglijk worden gebruikt (en gedraagt zich in het Latijn als een bijvoeglijk naamwoord).
Voorbeeld:
De Romeinen zijn geslagen
De geslagen Romeinen. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video