Taalverzorging: woordsoorten en werkwoordspelling

Woordsoorten en werkwoordspelling
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordsoorten en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Doel van de les
We gaan oefenen met:
Verschillende woordsoorten
Tegenwoordige tijd en verleden tijd 

Je weet wat het hele werkwoorden, de stam en ik-vorm is.

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Dat is de tijd van nu en in de toekomst. 
Iets of iemand is op dit moment iets aan het doen.

Voorbeeld:
De jongen loopt naar zijn stoel. 
Morgen gaan we naar het pretpark.
Over twee maanden vieren we onze bruiloft.

Slide 3 - Slide

Verleden tijd
Dat is de tijd van vroeger. 
Een gebeurtenis is al voorbij, het is geweest. 

Voorbeeld:
De jongen liep naar zijn stoel.
Gisteren gingen we naar het pretpark. 
Twee maanden geleden vierden we onze bruiloft. 

Slide 4 - Slide

In welke tijd staat de zin?

De meester zit aan het bureau.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 5 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Onze vakantie was op Aruba.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

De telefoon op het bureau rinkelt.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 7 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Ik draai de sleutel om in het slot.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 8 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Vorige week gingen wij op bedrijfsbezoek.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 9 - Quiz

In welke tijd staat de zin?

Vannacht was mijn I-Pad niet goed opgeladen.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 10 - Quiz

Wat weet je van werkwoorden?

Slide 11 - Mind map

Werkwoorden
Een werkwoord is een doe woord. 
Iets dat iemand kan doen. 

Het hele werkwoord is de wij-vorm.

Voorbeeld: lopen, razen, springen. 

Slide 12 - Slide

Hele werkwoord, stam, ik-vorm
Het hele werkwoord is lopen. 

De stam is het hele werkwoord zonder -en, dus lop.

Dit kan je niet zeggen in het Nederlands, 
daarom is de ik-vorm loop.

Slide 13 - Slide

Hele werkwoord, stam, ik-vorm
Het hele werkwoord is werken. 

De stam is het hele werkwoord zonder -en, dus werk.

Dit kan je wel zeggen in het Nederlands, 
daarom is de ik-vorm werk.

Slide 14 - Slide

Samen oefenen
Wat is de stam en de ik-vorm van:
Schrijven
Rennen
Gooien
Liggen
Roepen
Lezen

Slide 15 - Slide

Wat is de stam van typen?

Slide 16 - Open question

Wat is de stam van roepen?

Slide 17 - Open question

Wat is de stam van vallen?

Slide 18 - Open question

Wat is de stam van liggen?

Slide 19 - Open question

Wat is de stam van varen?

Slide 20 - Open question

Wat is de stam van suizen?

Slide 21 - Open question

Wat is de ik-vorm van bellen?

Slide 22 - Open question

Wat is de ik-vorm van wandelen?

Slide 23 - Open question

Wat is de ik-vorm van rijden?

Slide 24 - Open question

Wat is de ik-vorm van schrijven?

Slide 25 - Open question

Wat is de ik-vorm van drinken?

Slide 26 - Open question

Wat is de ik-vorm van sporten?

Slide 27 - Open question

Aan de slag
Maak de opdrachten van hoofdstuk 17 in je boek.

Heb je hoofdstuk 16 nog niet gedaan?
Kijk of je snapt wat je gemist hebt.
Zo niet: kom het vragen!
timer
30:00

Slide 28 - Slide

Afsluiting
We hebben geleerd:
- Wat is een werkwoord?
- Wat is tegenwoordige tijd en verleden tijd?
- Wat is het hele werkwoord?
- Wat is de stam?
- Wat is de ik-vorm?

Slide 29 - Slide