Wk48_H4c_les3

Nederlands - HOO
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - HOO

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  • planning: Diagnostische toets werkwoordspelling: 20 december
  • Wanneer leesboek 2 uit?  10 januari
  • Nog geen leesboek:  
  • 2 keuzes: Kwaad Bloed Henk van Straten of 
    Lieveling van Kim van Kooten (e-book)
  • 10 minuten lezen in je nieuwe of vervangende leesboek
  • Bespreken 5 nieuwsfeiten
  • Werken aan schrijfopdracht>> klaar aan het einde van de les
    (1 nieuwsbericht schrijven dat nieuws is voor je klasgenoten) 

Slide 2 - Slide

paragraaf 2: Fouten in verwijzingen
  • Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?  (TABEL in theorieblok!)
    Onzijdig: landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden
    Mannelijk: de meeste de-woorden in het Nederlands
    Vrouwelijk: woorden die eindigen op -heid, -ing, -nis, -iek, -theek, -schap, - de, -st, -ie
    Bijv. De politie heeft haar organisatie niet op orde 
  • Die/deze of dat/dit? 
    De-woorden: die, deze en het-woorden dat/dit?  Dat dorp, dit dorp, die boot, deze boot. 
  • Hen of hun? Hen: Lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp met voorzetsel. 
    Ik heb hen gezien,  Ik heb een cadeautje aan hen gegeven
    Hun: bezittelijk voornaamwoord of meewerkend voorwerp met voorzetsel (NOOIT ONDERWERP) Ik heb hun cadeau ontvangen,  Ik heb hun een cadeau gegeven. 

Slide 3 - Slide

paragraaf 2: Fouten in verwijzingen
  • Verwijzen naar dat :  Dat >> het-woorden Ik heb het huis dat te koop staat gekocht
    Of als je verwijst naar een zinsdeel ervoor. 
    Ik heb slecht geleerd voor de toets en dat baart me zorgen. 
  • Verwijzen naar wat:    Overtreffende trap:  Zure zult is het smerigste wat ik ooit gegeten heb
                                                    Onbepaald voornaamwoorden: Roddelen is  iets wat me irriteert. 
    (alles, iets, niets, het enige = onbepaalde voornaamwoorden) 
                                                     Verwijzen naar een zin of zinsdeel: 
    De leerling heeft voor alle vakken een 8 gehaald, wat een knappe prestatie is. 
  • Wie of waar? 
    Personen:  De docent aan wie ik het cv heb gestuurd 
    Dingen:  Het toets waaraan ik hard gewerkt heb, was moeilijk. 

                                

Slide 4 - Slide

paragraaf 3: Incongruentie 
Congruentie:  Het getal en persoon van de persoonsvorm komt overeen met het onderwerp 
(Ze passen bij elkaar): De politie arresteert en De politieagenten arresteren. Enkelvoud = enkelvoud en meervoud is meervoud. Als het onderwerp 'ik' is, staat de persoonsvorm in de ik-vorm. Bijv. ik loop en niet ik loopt 
Incongruentie = dus dat de persoonsvorm en het onderwerp niet bij elkaar passen. 
Dat lijkt heel makkelijk te zijn, maar er zijn instinkers: 
Denk aan de media (de media = meervoud, enkelvoud = een medium). Naar de media verwijs je dus altijd met meervoudDe media berichtten gisteren uitgebreid over de rellen in Rotterdam. 
Maar denk ook aan een verzamelnaam voor een groep mensen. Dan moet de persoonsvorm passen bij een groep (enkelvoud) en niet naar mensen (meervoud). 
Een aantal relschoppers is opgepakt voor brandstichting (een aantal = enkelvoud) 

Slide 5 - Slide

paragraaf 4: Dat-alsconstructie
Dat als-constructie: te herkennen aan (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/ wanneer/indien  ergens midden in de zin. 

Onjuist: 
Voetbalkenners beweren dat als de KNVB het profvoelbal niet anders opzet, Nederland nooit meer internationaal zal meetellen. 
Juist: 
Voetbalkenners beweren dat Nederlands nooit meer internationaal zal meetellen, als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet. 

Tip: haal ze dus uit elkaar: dat vooraan en het als gedeelte achterin de zin. 

Slide 6 - Slide

paragraaf 5: Foutieve samentrekking
Goede samentrekking
Dat heeft voor- en nadelen  (Dat heeft voordelen en nadelen of:
Adidas maakt schoenen en Nike sneakers. (maakt kan worden weggelaten) 
Foute samentrekking is als je bijvoorbeeld werkwoorden hetzelfde bestempelt, terwijl ze dat niet zijn. Dan lijkt de zin oké, maar klopt hij niet meer. Bijvoorbeeld in betekenis: 
Hier op de veerboot zet men koffie en over (hier worden 2 werkwoorden,  koffiezetten en overzetten, foutief samengetrokken. 
In vorm: 
Tijdens de oorlog werd de president verbannen en werden zijn volgelingen gestraft
Plaats t.ov. pv 
Met tegenzin val ik  voor u in en hoop ik dat het niet lang duurt    Oefenen: opdr. 1 + 4 

Slide 7 - Slide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik-vorm,                            hij-vorm,           wij-vorm
(+/- stam)                    (ik-vorm + t)       (hele ww)
Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
ev  (ik-vorm + te/de)         mv (ik-vorm + ten/den) 
Voltooid deelwoord (let op, heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich in de zin!) 
STAM: laatste letter in 't SeXy FoKSCHaap? >> t, anders d
Let op! constructie is daarna wel (vaak) ge-ik-vorm-d/t
Bijv. verbazen (stam = verbaz,
dus een d aan het einde, maar je schrijft uiteindelijk verbaasd!) 

Slide 8 - Slide

Werkwoordspelling
Onvoltooid deelwoord 
hele werkwoord + d  (het is bezig tijdens de persoonsvorm bezig is, dus bijvoorbeeld: 
Fluitend maak ik mijn huiswerk. 
Infinitief (hele werkwoord) 
Hij is aan het fluiten
Wij fluiten de hele dag (dan is het pv tt) 
Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt (bijvoeglijk naamwoord) 
Er komt vaak een e achter en verder zo kort mogelijk!
Denk aan het weghalen van klinkers uit het voltooid deelwoord. 
De weg is verbreed >> de verbrede weg / De foto's zijn vergroot >> de vergrote foto's 
Het gesmolten ijsje, Het verpakte cadeau. 


Slide 9 - Slide

Huiswerk
Opdracht 1 paragraaf 4 en opdracht 1 + 4 paragraaf 5
Eerder klaar? 
Verder met werkwoordspelling
Verder met schrijfopdracht 

Slide 10 - Slide