Wk50_H4c_les2

Nederlands - HOO
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - HOO

Slide 1 - Slide

Planning P4
  • Teststof: Leesvaardigheid
  • SLO: Argumenteren 
  • Voorbereiding op spreekbeurt in P4 (bouwplan inleveren voor de testweek)
  • Leesboek P3 (opdracht = mindmap maken) 

Slide 2 - Slide

Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Waarderende argumenten: je kunt erover van mening verschillen: 
Een fietshelm hoeft niet verplicht te worden, want ik vind een fietshelm niet mooi staan. 
Feitelijke argumenten: je kunt controleren of het waar of niet waar is: 
Een fietshelm moet niet verplicht worden, want uit onderzoek blijkt dat het het aantal dodelijke fietsongelukken niet vermindert. 

Met een tegenargument haal je een standpunt onderuit : 
Voorstanders van de fietshelmverplichtingen zetten als argument in dat ander onderzoek uit 2002 uitwijst dat het aantal blessures uit fietsongelukken een stuk minder ernstig is. 
Met een weerlegging haal je het tegenargument weer onderuit. 
Dat  onderzoek uit 2012 is achterhaald, want inmiddels zijn de fietsen een stuk veiliger. 

Slide 3 - Slide

Maken opdracht 1 t/m 3, blz. 192 en 193
= huiswerk, klaar? Verder lezen in leesboek. 

Slide 4 - Slide

paragraaf 3: Incongruentie 
Congruentie:  Het getal en persoon van de persoonsvorm komt overeen met het onderwerp 
(Ze passen bij elkaar): De politie arresteert en De politieagenten arresteren. Enkelvoud = enkelvoud en meervoud is meervoud. Als het onderwerp 'ik' is, staat de persoonsvorm in de ik-vorm. Bijv. ik loop en niet ik loopt 
Incongruentie = dus dat de persoonsvorm en het onderwerp niet bij elkaar passen. 
Dat lijkt heel makkelijk te zijn, maar er zijn instinkers: 
Denk aan de media (de media = meervoud, enkelvoud = een medium). Naar de media verwijs je dus altijd met meervoudDe media berichtten gisteren uitgebreid over de rellen in Rotterdam. 
Maar denk ook aan een verzamelnaam voor een groep mensen. Dan moet de persoonsvorm passen bij een groep (enkelvoud) en niet naar mensen (meervoud). 
Een aantal relschoppers is opgepakt voor brandstichting (een aantal = enkelvoud) 

Slide 5 - Slide

paragraaf 4: Dat-alsconstructie
Dat als-constructie: te herkennen aan (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/ wanneer/indien  ergens midden in de zin. 

Onjuist: 
Voetbalkenners beweren dat als de KNVB het profvoelbal niet anders opzet, Nederland nooit meer internationaal zal meetellen. 
Juist: 
Voetbalkenners beweren dat Nederlands nooit meer internationaal zal meetellen, als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet. 

Tip: haal ze dus uit elkaar: dat vooraan en het als gedeelte achterin de zin. 

Slide 6 - Slide

paragraaf 5: Foutieve samentrekking
Goede samentrekking
Dat heeft voor- en nadelen  (Dat heeft voordelen en nadelen of:
Adidas maakt schoenen en Nike sneakers. (maakt kan worden weggelaten) 
Foute samentrekking is als je bijvoorbeeld werkwoorden hetzelfde bestempelt, terwijl ze dat niet zijn. Dan lijkt de zin oké, maar klopt hij niet meer. Bijvoorbeeld in betekenis: 
Hier op de veerboot zet men koffie en over (hier worden 2 werkwoorden,  koffiezetten en overzetten, foutief samengetrokken. 
In vorm: 
Tijdens de oorlog werd de president verbannen en werden zijn volgelingen gestraft
Plaats t.ov. pv 
Met tegenzin val ik  voor u in en hoop ik dat het niet lang duurt    Oefenen: opdr. 1 + 4 

Slide 7 - Slide

paragraaf 6: Foutieve beknopte bijzin
Pak het groene theorieblok voor je op blz. 243
Beknopte bijzin: bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm
Om bij de toets te presteren, namen de leerlingen bijles in de ochtend. 
Presteren hoort bij leerlingen, dus deze klopt. 
Wat is er aan de hand met de volgende zinnen? 
Na een half uur in de oven te hebben gestaan, aten de gasten de pizza op.
Hijgend op het station aangekomen, vertrok de trein net.
Oefenen: Opdracht 1 + 2  (1.1 t/m 3) , blz. 244 + 245

Slide 8 - Slide

paragraaf 7: Foutief begrenzen
Pak het groene theorieblok voor je op blz. 246

Wat is er aan de hand met de volgende zinnen? 
Piloten gaan in staking vanwege de coronamaatregelen, ze vinden dat de mondkapjes voor een onveilige situatie zorgen. 

Piloten gaan in staking vanwege de coronamaatregelen. Waardoor het vliegverkeer platligt. 
Oefenen: Opdracht  1 (1.1 + 1.2) 

Slide 9 - Slide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik-vorm,                            hij-vorm,           wij-vorm
(+/- stam)                    (ik-vorm + t)       (hele ww)
Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
ev  (ik-vorm + te/de)         mv (ik-vorm + ten/den) 
Voltooid deelwoord (let op, heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich in de zin!) 
STAM: laatste letter in 't SeXy FoKSCHaap? >> t, anders d
Let op! constructie is daarna wel (vaak) ge-ik-vorm-d/t
Bijv. verbazen (stam = verbaz,
dus een d aan het einde, maar je schrijft uiteindelijk verbaasd!) 

Slide 10 - Slide

Werkwoordspelling
Onvoltooid deelwoord 
hele werkwoord + d  (het is bezig tijdens de persoonsvorm bezig is, dus bijvoorbeeld: 
Fluitend maak ik mijn huiswerk. 
Infinitief (hele werkwoord) 
Hij is aan het fluiten
Wij fluiten de hele dag (dan is het pv tt) 
Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt (bijvoeglijk naamwoord) 
Er komt vaak een e achter en verder zo kort mogelijk!
Denk aan het weghalen van klinkers uit het voltooid deelwoord. 
De weg is verbreed >> de verbrede weg / De foto's zijn vergroot >> de vergrote foto's 
Het gesmolten ijsje, Het verpakte cadeau. 


Slide 11 - Slide

Huiswerk
NUMO: toegewezen taak (16 minuten) 

Slide 12 - Slide