Bijwoord

Wat is een bijwoord?
1 / 20
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is een bijwoord?

Slide 1 - Mind map

Het bijwoord
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een zelfstandig naamwoord of over een hele zin. 
Hij praat snelIl parle rapidement
Het is echt mooi. C'est vraiment beau. 
Hij speelt heel goed. Il joue très bien. 
Gelukkig is hij gekomen. Heureusement, il est venu. 


Slide 2 - Slide

Hoe maak je een bijwoord? 
Je maakt een bijwoord door -ment achter het bijv. nmw te plakken. 
spéciale -> spécialement
Rapide -> rapidement

Als het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker (a,e,o,u,i) eindigt, moet je het eerst vrouwelijk maken.
Seul -> seule-> seulement
Doux -> douce-> doucement

Slide 3 - Slide

Onregelmatige bijwoorden
Deze bijwoorden zijn onregelmatig, je kunt ze niet afleiden van het bijvoeglijk naamwoord. Deze moet je leren. 
Goed = bien
Slecht = mal 
Beter = mieux 
Snel = vite
lang = lontemps



Slide 4 - Slide

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 5 - Quiz

Wat moet je doen om een bijwoord te maken van een bijvoeglijk naamwoord dat op een klinker eindigt?
A
-ment erachter
B
eerst vrouwelijk maken, dan -ment erachter

Slide 6 - Quiz

On y va. 
Laten we wat bijwoorden maken. 

Vergeet niet eerst het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk te maken voordat je er -ment achter zet. 

Slide 7 - Slide

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 8 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 9 - Quiz

Maak van absolu een bijwoord
A
absolument
B
absoluement
C
absolutement

Slide 10 - Quiz

Maak van 'lent' een bijwoord
A
Lentement
B
Lentment

Slide 11 - Quiz

Maak van 'heureux' een bijwoord
A
heureuxement
B
heureusement

Slide 12 - Quiz

Vous pouvez parler ...
(langzaam = lent)?

Slide 13 - Open question

...., je trouve le livre nul.
(honnête= eerlijk)

Slide 14 - Open question

Uitzonderingen!

Slide 15 - Slide

Hij speelt goed.
A
Il joue bon
B
Il joue bien
C
Il joue mal
D
Il joue bonnement

Slide 16 - Quiz

Hij danst beter dan jij.
A
Il danse bien que toi.
B
Il danse plus bien que toi.
C
Il danse mieux que toi.

Slide 17 - Quiz

Je parle ...... (snel)
A
rapidement
B
rapide

Slide 18 - Quiz

Je parle ... anglais. (slecht)
A
mauvais
B
mal
C
mauvaisement
D
pas bien

Slide 19 - Quiz

Snap je het bijwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll