werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Van A tot Zin 

3.1, 3.2, 3.3

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Van A tot Zin 

3.1, 3.2, 3.3

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les:
* kun je de goede vorm van werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijven.
* ken je de vormen van de werkwoorden hebben en zijn en pas je deze correct toe.
* ken je de vormen van de werkwoorden komen, gaan en doen en pas je deze correct toe.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

(zwemmen)
Ik .........

Slide 4 - Open question

(luisteren)
Daan .........

Slide 5 - Open question

(typen)
Jij .........

Slide 6 - Open question

(snijden)
De kok .........

Slide 7 - Open question

(heten)
Mijn vrouw .........

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

(hebben)
De cursisten ..... een nieuw boek.

Slide 10 - Open question

(hebben)
...... u een gum?

Slide 11 - Open question

(zijn)
We ...... klaar met de les.

Slide 12 - Open question

(zijn)
..... je ziek?

Slide 13 - Open question

(zijn)
Bert ...... timmerman.

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Hij ........ veel vrienden.
A
heeft
B
is

Slide 16 - Quiz

Zij ..... kok in een restaurant.
A
hebben
B
zijn

Slide 17 - Quiz

Ik ..... 38 jaar.
A
heb
B
ben

Slide 18 - Quiz

Felix ....in de winkel.
A
heeft
B
is

Slide 19 - Quiz

(zijn/ hebben )
Jullie ...... te laat.

Slide 20 - Open question

(zijn/ hebben)
......dat boek goed?

Slide 21 - Open question

(zijn/ hebben)
......jullie een kat?

Slide 22 - Open question

(zijn/ hebben)
Ik .... het erg warm

Slide 23 - Open question

(zijn/ hebben)
.... u de nieuwe collega?

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

(komen)
..... u ook?

Slide 26 - Open question

(zien)
..... je die mooie bloemen?

Slide 27 - Open question

(staan)
Ik ..... op de stoep.

Slide 28 - Open question

(gaan)
...... Olga mee naar de film?

Slide 29 - Open question

(doen)
Wat ... je met dat apparaat?

Slide 30 - Open question

Praat samen. Maak hele zinnen
Gebruik komen, gaan, doen, staan, slaan en zien.

timer
5:00

Slide 31 - Slide

Pak je boek
Maak de oefeningen van:
3.1
3.2
3.3

Slide 32 - Slide