Alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met één bewegingszenuwcel
Skeletspieren zitten vast aan het skelet met een pees
Slide 8 - Slide
Spierfibrillen
Spierfibrillen zijn opgebouwd uit 2 eiwitten:
Myosine (donkere band)
Actine (lichte band)
Deze eiwitten vormen filamenten (grote eiwitdraden)
Tussen spierfibrillen bevinden zich:
Glycogeenkorrels (opgeslagen glycogeen)
Mitochondriën (nodig voor verbranding)
Slide 9 - Slide
Samentrekken van spieren
Hoe trekt een spier samen:
Een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
De spierfibrillen gekoppeld aan het motorisch eindplaatje trekken samen
De myosine- en actinefilamenten schuiven in elkaar (hierdoor wordt de spier korter)
Energie (ATP) nodig voor de samentrekking: verbranding van glucose
Slide 10 - Slide
Aansturing
Axon v/e motorische neuron prikkelt de motorische eindplaat van een spier (contactpunt)
Hierdoor worden de spiervezels geprikkeld om samen te trekken (actine en myosine schuiven in elkaar)
Alles of niets (te weinig impulsen = geen contractie)
Slide 11 - Slide
Aansturing
Des te minder spiervezels aan één motorische eenheid, des te preciezer de beweging die je kunt maken
Spierspanning - een aantal motorische eenheden zijn altijd gespannen, hierdoor blijf je in evenwicht/gaat je gezicht niet hangen
Slide 12 - Slide
Maak opdracht 45 t/m 47
Of vervolg het maken van je samenvatting voor deze paragraaf.
Slide 13 - Slide
Antagonisten
Spieren kunnen alleen samentrekken, maar niet uit zichzelf ontspannen.
Om een spier te ontspannen moet een andere spier samentrekken die de tegenovergestelde beweging veroorzaakt
Spieren die een tegenovergestelde beweging veroorzaken noemen we antagonisten
Voorbeeld van antagonisten zijn de biceps en triceps. Biceps buigt je arm, triceps strekken de arm
Slide 14 - Slide
https:
Slide 15 - Link
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
EPO: Hoe werkte dat ook alweer?
Bijnieren:
Maken Erytropoëtine (epo)
Wordt extra aangemaakt als de zuurstofconcentratie te laag is.
Doelwitcellen: bloedstamcellen in het beenmerg. Daar worden extra rode bloedcellen aanmaakt. Deze rode bloedcellen vervoeren zuurstof. Meer rode bloedcellen --> concentratie van zuurstof in het bloed stijgt
Slide 18 - Slide
Maak opdracht 48 en 49
Of vervolg het maken van je samenvatting voor deze paragraaf.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Betrouwbaar en valideonderzoek
Fig.1 Fig.2 Fig.3. Fig.4
Het doel van elke meting (kleine zwarte stip) is om op de grote zwarte stip in het midden uit te komen. In figuur 1 zitten de metingen dicht bij elkaar (betrouwbaar) maar het gemiddelde van de stippen ligt niet in de buurt van de grote middelste zwarte stip (niet valide)
Bij figuur 2 zijn de metingen overal (niet betrouwbaar) maar het gemiddelde van de metingen zal wel rond de middelste zwarte stip liggen (valide)
Bij figuur 3 zijn de metingen over de bovenste helft verspreid (niet betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook niet bij de middelste stip in de buurt komen (niet valide)
In figuur 4 liggen alle metingen bij elkaar (betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook in de buurt van de middelste stip liggen (valide)
Slide 21 - Slide
Hoe komt een spier aan de energie voor het samentrekken?
Slide 22 - Open question
Zet de volgende woorden op de juiste plek:
Bevat glad spierweefsel
Bevat dwarsgestreept spierweefsel
Aorta
Armbuigspier
Baarmoeder
Blaas
Buikspieren
Dijspier
Eileiders
Kauwspieren
Kuitspier
Urinewegen
Zaadleiders
Slide 23 - Drag question
Zet de volgende woorden in de juiste volgorde van klein naar groot: filament - spier - spierbundel - spierfibril - spiervezel
Slide 24 - Open question
Op de afbeelding staat een microscopische afbeelding van een dwarsgestreepte spier. Wat bevindt zich in de lichte banden, actine of myosine? En wat in de donkere?
Slide 25 - Open question
Maak opdracht 50
Klaar? Lees de context 'Een killerbody'
en
maak opdracht 51
Slide 26 - Slide
Agonist
Antagonist
Biceps
Triceps
Iris kringspier
Iris radiaal spier
middenrifspier
Buikspieren
Bovenste dijbeenspier
Hamstring
Slide 27 - Drag question
Controleer je leerdoelen!
Ken je de begrippen? Oefen de Flitskaarten
Check de leerdoelen met Test Jezelf
Maak verder deze week deSamenhang 'Verliefdheid is chemie'(opdracht 1 t/m 5) en de Examentrainer