Aan het eind van de les, kun je verwijswoorden op de goede manier gebruiken.
Slide 5 - Slide
Wat weten we nog?
Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Welke verwijswoorden heb je de vorige keer geleerd?
Slide 6 - Slide
Instructie
- Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.
- beter: Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.
- ook goed: Max is blij, want hij heeft 8 euro verdiend.
Slide 7 - Slide
Instructie
Waar heb je het zakje snoep neergelegd dat/die Dex gisteren heeft gekocht?
Lizzy's zonnebril is kapot, want Merle heeft ze/hem per ongeluk laten vallen.
De spelers moesten terug komen op ze/hun besluit om uit deze/dit team te stappen.
Slide 8 - Slide
Instructie
De verwijswoorden me, mij en mijn lijken erg op elkaar. Je kunt ze daarom ook heel gemakkelijk verkeerd gebruiken. Dit geldt ook voor de verwijswoorden je, jou en jouw.
Slide 9 - Slide
Instructie
De verwijswoorden me, mij en mijn lijken erg op elkaar. Je kunt ze daarom ook heel gemakkelijk verkeerd gebruiken. Dit geldt ook voor de verwijswoorden je, jou en jouw.
Slide 10 - Slide
Instructie
Je gebruikt als er een bezit achter staat:
* mijn - In dat lokaal ligt mijn jas.
* jouw - Wat is jouw mening over de nieuwe auto?
* je - Misschien moet hij je broer even bellen.
Slide 11 - Slide
Instructie
En als er geen bezit achter staat:
* mij - Waarom luistert niemand naar mij?
* me - Gisteren vroeg Sanne me om advies.
* jou - De docent gaf jou de toets terug.
* je - Wil je die schoenen even aangeven?
Slide 12 - Slide
Zelfstandig werken
Jullie gaan aan het werk met Hoofdstuk 4 - Taalverzorging - verwijswoorden (2). Tijdens deze les maak je alle opdrachten af.
Ben je snel klaar en scoor je boven de 70%? Dan ga je verder met de ster-opdrachten.