7.3 Het verhaal van de fossielen

1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van 7.2?
Herhaling

Slide 3 - Slide

Twee uitspraken over het ontstaan van nieuwe soorten:
Katrien zegt: Er is sprake van twee nieuwe soorten als twee groepen organismen niet meer in staat zijn onderling voort te planten.
Marion zegt: Bij het ontstaan van nieuwe soorten is het vaak belangrijk dat een groep organismen geïsoleerd raakt van een andere groep soortgenoten.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Geen van beide heeft gelijk
C
Alleen Katrien heeft gelijk
D
Alleen Marion heeft gelijk

Slide 4 - Quiz

Bij welke van onderstaande samenlevingsvormen is de kans het grootst dat er co-evolutie plaatsvindt?
A
Beide soorten hebben voordeel van elkaar
B
Ene heeft voordeel, ander geen nadeel
C
De ene parasiteert de andere
D
De een is predator, de ander prooi

Slide 5 - Quiz

Het ontstaan van nieuwe soorten door een barrière is
A
Sympatrische soortvorming
B
Parametrische soortvorming
C
Geometrische soortvorming
D
Allopatrische soortvorming

Slide 6 - Quiz


Wat is de goede volgorde van evolutie?
A
Survival of the fittest, natuurlijke selectie, genetische variatie, overerving goede eigenschappen
B
Genetische variatie, natuurlijke selectie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
C
Natuurlijke selectie, genetische variatie, survival of the fittest, overerving goede eigenschappen
D
Genetische variatie, survival of the fittest, natuurlijke selectie, overerving goede eigenschappen

Slide 7 - Quiz

Hoe ontstaan steeds nieuwe soorten?
A
Alleen door het uitsterven van soorten
B
Alleen door het veranderen van soorten
C
Door het veranderen en het uitsterven van soorten
D
Door het kruisen van verschillende soorten

Slide 8 - Quiz

Wetenschappers onderscheiden allopatrische en sympatrische soortvorming. Bij welke vorm hoort de omschrijving?

Een vissoort in 1 meer splitst zich op in een groep die zich in het open water voortplant en een groep die zich op de bodem voortplant
A
Allopatrisch
B
Sympatrisch

Slide 9 - Quiz

Zet de begrippen bij de juiste beschrijving
Beschrijving
Begrip
Soortvorming door reproductieve isolatie vanwege verschillen in gedrag
Soortvorming door geologische barrière
Selectie op uiterlijke kenmerken door partner
Sympatrische soortvorming
Allopatrische soortvorming
Seksuele selectie

Slide 10 - Drag question

Hagedissen van 1 soort raken gescheiden door een kloof waardoor de hagedissen aan de ene kant van de kloof niet meer kunnen voortplanten met de hagedissen aan de andere kant van de kloof is.....
A
Allopatrisch
B
Sympatrisch

Slide 11 - Quiz

De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan. 
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Door ......................... kunnen individuen van dezelfde soort steeds meer verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.

soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
isolatie
genotypen
voortplanten

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

De wetenschap die fossielen bestudeert noemen we:
A
Histologie
B
Paleontologie
C
Sedimentologie
D
Endocrionologie

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Verstening
Verdroging
Lage temp.
Lage pH en O2
Barnsteen
Mineralen
Hoge druk
Veenmoeras
Naaldbomen
Zee
Woestijn
Tirol

Slide 24 - Drag question

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Voorbeeld C14:
Fossiel met 25% oorspronkelijke C14
en halveringstijd 5730 jaar is hoe oud?
A
5370 jaar
B
11460 jaar
C
17190 jaar
D
22920 jaar

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Slide

Nadat een organisme is gestorven, neemt de hoeveelheid C14...
A
toe
B
af

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Organismen met overeenkomstige ... structuren hebben een recente gemeenschappelijk voorouder
A
Homologe
B
Analoge

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide