Module 2 les 2

Module 2 les 2
Tourismus
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Module 2 les 2
Tourismus

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
Was machen wir dieser Stunde?
Lesen zusammen
Gucken Film bei Übung 4
Wörter 3 und 4 machen/ kontrolieren
Grammatik 3 und 4 erklärung/ machen/kontrolieren
Examenkracht Hausaufgaben lesen



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lesen
Machen Tekst 6 Seite 31
Arbeitsbuch Seite 8

Vertaal eerst de woorden
We maken de vragen bij de tekst klassikaal 
 










 



.


Slide 4 - Slide

Lesen
Reisleider, droombaan onder de palmen
Woorden bij vraag 1 en alinea 1
Genau = precies
Toll = leuk
Ranzukommen = er aan komen
Fremdsprachen = vreemde talen
Außerdem = bovendien
Ablehne = afwijzen
Woorden bij vraag 2 en alinea 2
Neugierig = nieuwschierig
Witzig = grappig
Einstieg = de instap/ het begin
Ort = plaats












 



.


Slide 5 - Slide

Lesen Antworten
Woorden bij vraag 3 en alinea 3
Unternehmen = ondernemen
Sprache = talen
Bevor = voordat
Inseln = eilanden
Schicken = sturen
Woorden bij vraag 4 en alinea 4
gebremst (bremsen) = remmen
Unterstützt = ondersteunt 










 



.


Slide 6 - Slide

Lesen Antworten
Woorden bij vraag 5 en alinea 5
Freizeit = vrije tijd
träumt (traumen) = dromen
Stressig = stressvol
Jeden Tag = iedere dag
Schnellboot = snelle boot
Flughafen = vliegveld
Ansonsten = daarnaast
Unterkunft = onderkomen










 



.


Slide 7 - Slide

Lesen  
Lees eerst de titel en kijk naar het plaatje.
Waarover kan deze tekst gaan??????


Bij deze tekst zit ook een inleiding, lees deze eerst altijd door, snap je wat hier staat?
Er zit een voetnoot in de inleiding, wat is een voetnoot?










 



.


Slide 8 - Slide

Lesen
Text 2 Frage 1  

Lees eerst de titel en kijk naar het plaatje.
Waarover kan deze tekst gaan??????
Vraag 1 hoort bij alinea 1
Lees eerst de vraag en dan de antwoorden
Wat betekent deze vraag, wat moet je doen?
Waarom gaat het in de eerste alinea, om de vraag…….
Dus welk vraag hoort bij alinea 1?
Staan er leestekens in de tekst, zo ja dan staat daar vaak het antwoord. Staan er woorden in de tekst die ook in het antwoord staan?
Antwort: 
  • C









 



.


Slide 9 - Slide

Lesen  
Text 2 Frage 2

Lees de vraag, wat staat hier?
Was geht hervor, dit betekend wat blijkt uit


Kijk naar de antwoorden, A en B snap je waarschijnlijk, wat betekent neugierig en witzig? 
Ga naar alinea 2 houdt de antwoorden erbij.
Staan er leestekens in de tekst? Scan dat gedeelte, herken je woorden, vergelijk het met de antwoorden. 
 Antwort: 
  • a









 



.


Slide 10 - Slide

Lesen  
Text 2 Frage 3

Deze vraag hoort bij alinea 3

Welk voordeel had Lars? 
Lees de antwoorden.
Ga nu naar de tekst
Lees goed bij de aanhalingstekens
Kijk naar de antwoorden

Antwort:  
  • c









 



.


Slide 11 - Slide

Lesen  
Text 2 Frage 4



Deze vraag hoort bij alinea 4
Dit is een gatenvraag


Heel belangrijk bij dit soort vragen is dat je altijd de woorden snapt, vertaal deze en schrijf de vertaling erachter. 
Lees nu de zin voor en na het gat, welk woord past hier in 
 Antwort:  
  • c









 



.


Slide 12 - Slide

Lesen  
Text 2 Frage 5



Deze vraag hoort bij alinea 5
Wat betekent de vraag

Welke conclusie kun je uit alinea 5 halen?
Lees de antwoorden eerst.
Bij dit soort vragen scan je de hele alinea, wat is de kern van het stukje, wat kun je hier uithalen?

 Antwort:  
  • a









 



.


Slide 13 - Slide

Wörter 4
https://www.youtube.com/watch?v=0ijgOLUE3NQ
Bekijk het filmpje eerst helemaal.
Vertaal daarna de onderstaande zinnen uit het filmpje naar het Nederlands.
Luister ook goed naar de uitspraak











 



.


Slide 14 - Slide

Wörter
Machen Übung 3 & 4
Arbeitsbuch
Seite 11 und 12










 



.


Slide 15 - Slide

Wörter
LES 2 Wörter
Übung 3
Frühstück / ein Zimmer / Doppel / pro Nacht / eine Reservierung / drei Wochen / der Aufzug / mein Gepäck











 



.


Slide 16 - Slide

Wörter
Übung 4
1. Neemt u de kamer voor 1 nacht of voor meerdere nachten?
2. Eerst maar voor 1 nacht. Misschien blijf ik langer.
3. Ja graag een eenspersoonskamer.
4. Wilt u de kamer met of zonder ontbijt?
5. Betaald u contant of met creditkaart?
6. Pardon, maar uw kaart wordt niet geaccepteerd.
7. Uw kamer is op de vierde etage. De lift vindt u vooraan rechts.
8. Ik wens u een aangenaam verblijf.












 



.


Slide 17 - Slide

Grammatik
Machen Übung 3 und 4
Arbeitsbuch
Seite 11 und 12

Slide 18 - Slide

Antworten Grammatik
Übung 3
1. hat 6. seid
2. sind 7. hat
3. haben 8. sind
4. ist 9. bin
5. habe 10. Hat

Übung 4
Möchten = graag willen
Mögen = lusten/ houden van
Dürfen= mogen

Übung 4
Möchte
Dürfen
Mag
Möchten
Darf
Mögen
Möchtet
Dürft
Mag
dürfen

Slide 19 - Slide

Hausaufgaben
In examenkracht staat een leesopdracht klaar.
Leesopdracht 1 periode 2

Dit is een huiswerkopdracht en hiermee oefen je ook voor de leestoets.


Slide 20 - Slide