Stage 1 Groep 7 Beeldspraak

1 / 14
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat valt je op aan het verhaal?

Slide 2 - Slide

Beeldspraak
Bij beeldspraak gebruik je woorden die je niet letterlijk bedoelt.
De woorden vormen samen een beeld of voorstelling.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Er zijn twee vormen van beeldspraak
1. Een vergelijking
Hij is zo gek als een deur.
Hij is een pannenkoek.

2. Iets zeggen over een ding alsof het leeft.
De auto kroop langzaam voorbij.
De tijd vliegt.

Slide 6 - Slide

Bevat de zin beeldspraak en is het letterlijk of figuurlijk?  Kies!

wel beeldspraak
geen beeldspraak
letterlijk
figuurlijk

Slide 7 - Drag question

In welke zin staat beeldspraak?
A
Ze heeft vlinders in haar buik
B
Ze is heel erg verliefd

Slide 8 - Quiz


In welke zin staat beeldspraak?
A
Hazen hebben lange oren.
B
Hij ging er als een haas vandoor.
C
Hazen kunnen heel hard rennen.
D
Hazen lijken een beetje op konijnen.

Slide 9 - Quiz

Welke beeldspraak komt in deze zin voor?

De tijd vliegt voorbij.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft

Slide 10 - Quiz

Welke beeldspraak komt er in deze zin voor?
Hij ging er als een haas vandoor.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding, alsof het leeft.

Slide 11 - Quiz

Welke beeldspraak komt er in deze zin voor?
De storm geeft mij en mijn fiets een flinke duw in de rug.
A
Een vergelijking (met of zonder 'als')
B
Iets zeggen over een ding alsof het leeft.

Slide 12 - Quiz

Weet jij er nog een?


Slide 13 - Open question

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll