werkwoord spelling

werkwoord spelling
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

werkwoord spelling

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Kies het juist geschreven woord
Koen ..... tegen de deur (tt)
A
Botsd
B
Botst
C
Botste
D
Botsen

Slide 3 - Quiz

Verleden tijd sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd.
Het voltooid deelwoord eindigt op -en

Slide 4 - Slide

Kies het juist geschreven woord
Ilse .... het hele glas leeg (vt)
A
Drinkt
B
Drinken
C
Dronk
D
Drinkte

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd zwakke werkwoorden
1. Check de stam (dat is het hele werkwoord zonder 'en').
2. Als de stam eindigt op een medeklinker die voorkomt in 't ex-kofschip, dan plak je er een -t achter.
3. Als de laatste letter van de stam daar niet in staat, zet je er een -d achter.

Slide 6 - Slide

Kies het juist geschreven woord
Jullie .... gister super hard! (vt)
A
Werkten
B
Werkden
C
Werkte
D
Werken

Slide 7 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Ik .... u door naar het ziekenhuis (tt)
A
verwees
B
verwijsde
C
verwijste
D
verwijs

Slide 8 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Het vliegtuig .... boven het weiland (tt)
A
zweef
B
zweeft
C
zweefde
D
zweefte

Slide 9 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Marieke .... niet in een auto te rijden (vt)
A
durfte
B
durft
C
durfde
D
durften

Slide 10 - Quiz

Kies het juist geschreven woord
Piet heeft dit nooit .... (vd)
A
belooft
B
beloofd
C
beloofde
D
beloofte

Slide 11 - Quiz