17 maart Schritt 47-52

Herzlich Willkommen!
Havo3
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!
Havo3

Slide 1 - Slide

Was gibt es noch dieses Jahr?
1. Schritt 47-52 Alleen grammatica en vaardigheden (eigen kaart toegestaan) 24 maart
2. Schritt 1-11
3. Sprechen

Slide 2 - Slide

Toets Schritt 47-52
- Nieuw: 3e naamval
- Herhaling 1e en 3e naamval
- Lezen
- Luisteren
- Schrijven (Opdracht 3,
   blz 123)

Slide 3 - Slide

3e naamval
Het meewerkend voorwerp staat in naamval 3.

2 manieren om het meewerkend voorwerp te vinden.
Manier 1: 
aan/voor  wie/wat + gezegde+ onderwerp+ lijdend voorwerp
De man heeft zijn zoon een auto gegeven.
Aan wie/wat heeft de man een auto gegeven?
aan zijn zoon

Slide 4 - Slide

3e naamval
manier 2:
Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door:
aan HEM/voor HEM
De man heeft zijn zoon een auto gegeven.
De man heeft aan HEM een auto gegeven.
zijn zoon = aan hem

Slide 5 - Slide

3e naamval
mannelijk en onzijdig hebben dezelfde uitgang
geen verschil in uitgang tussen Der-Gruppe/ ein_Gruppe 

m
dem
einem
v
der
einer
o
dem
einem
mv
den
keinen

Slide 6 - Slide

De voorzetsels van de 3e naamval
aus 
uit
bei
bij
mit
met
nach
na, naar
seit
sinds
von
van
zu
naar (bij personen)
Na deze voorzetsels volgt dus de 3e naamval (Dativ) 

Slide 7 - Slide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
voorzetsels 3e naamval 

aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
außer = behalve
gegenüber = tegenover
an......vorbei = langs

voorzetsels 4e naamval

durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot

Slide 8 - Slide

1e naamval: onderwerp
onderwerp van de zin
Twee  manieren om het onderwerp te vinden:
1. wie/wat + gezegde (de werkwoorden in een zin)
De man heeft een auto gekocht
Wie heeft een auto gekocht? de man = nv 1

2. hij- regel

Slide 9 - Slide

4e naamval: lijdend voorwerp
Twee manieren om het lijdend voorwerp te vinden.

Manier 1: Wie/wat+ gezegde+ onderwerp
De man heeft een auto gekocht.
Wie/wat heeft de man gekocht? een auto = lijdend voorwerp

Manier 2: hem -regel

Slide 10 - Slide

koppelwerkwoorden
oa. sein/werden/bleiben

Een koppelwerkwoorden verbinden  het onderwerp met een naamwoordelijk deel in de zin.

ond- kww- nwdeel

Jan is een leuke jongen. 


Omdat het naamwoordelijk deel over dezelfde zaak/persoon gaat als het onderwerp, staat het ook in naamval 1



Slide 11 - Slide

het naamwoordelijk deel =1e naamval
In een zin met een naamwoordelijk deel staat dus 2x naamval 1.
onderwerp ( 1)  koppelwerkwoord naamwoordelijk deel (1)
Voorbeeld:
Der Junge (1)  hat einen guten Freund (4)
Der Junge (1) ist mein guter Freund (1)

Slide 12 - Slide

Klassikaal maken opdrachten 14 en 19 vanaf blz. 170
timer
20:00

Slide 13 - Slide

Maken zelfstandig in de les
online
Schritt 48
Aufgabe 3:
- Beschrijf jezelf uitvoerig.
Gebruik minimaal 30 woorden.

- Schritt 51 Lesen
alle Aufgaben

grammaticakaart bijwerken

timer
20:00

Slide 14 - Slide

Zelfstandig
Schritt 48 Aufgabe 3:
      - Beschrijf jezelf uitvoerig.
       - Gebruik minimaal 30 woorden

Schritt 51: alle Aufgaben

Grammaticakaart bijwerken


Slide 15 - Slide