Wiederholung vorbereutung Prüfungswoche 07.01.2025

Wiederholung vorbereutung Prüfungswoche 07.01.2025
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Wiederholung vorbereutung Prüfungswoche 07.01.2025

Slide 1 - Slide

voorbereiding TW2

Slide 2 - Slide

opbouw en voorbeelden
Totaal te behalen punten: 66
N term =0,5

Slide 3 - Slide

Hoeveel punten moet iemand hebben die een voldoende wil scoren?

Slide 4 - Open question

woordenschat
18 punten 
leren Lernecke Vokabeln Schritt 35/37/38 DN en ND!!!!!

Slide 5 - Slide

A Vertaal het Nederlandse woord naar het Duits. (6P)
Zu Ostern feiern wir gemeinsam
A
met Kerst
B
met Nieuwjaar
C
met oudejaarsavond
D
met Pasen

Slide 6 - Quiz

Vertaal de volgende zinnen naar het Duits. (6p)
Met Kerst dansen wij veel.

Slide 7 - Open question

Grammatik


 GRAMMATIK ( 20P)
A Voorzetsels en naamval 4 (4P)
 Vul het juiste voorzetsel in en het juiste woord van de der-Gruppe of ein-Gruppe.
 
B Naamval 1 en 4 (16P)
Vertaal de Nederlandse woorden. Ontleed de zinnen en vul de juiste uitgangen in.









Slide 8 - Slide

Naamvallen

Slide 9 - Slide

Schritt 35
Herhaling:
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide

naamval 1
onderwerp van de zin
Twee  manieren om het onderwerp te vinden:
1. wie/wat + gezegde (de werkwoorden in een zin)
De man heeft een auto gekocht
Wie heeft een auto gekocht? de man = nv 1

2. hij- regel

Slide 11 - Slide

naamval 4 : lijdend voorwerp
Twee manieren om het lijdend voorwerp te vinden.

Manier 1: Wie/wat+ gezegde+ onderwerp
De man heeft een auto gekocht.
Wie/wat heeft de man gekocht? een auto = lijdend voorwerp

Manier 2: hem -regel

Slide 12 - Slide

koppelwerkwoorden
oa. sein/werden/bleiben

Een koppelwerkwoorden verbinden  het onderwerp met een naamwoordelijk deel in de zin.

ond- kww- nwdeel

Jan is een leuke jongen. 


Omdat het naamwoordelijk deel over dezelfde zaak/persoon gaat als het onderwerp, staat het ook in naamval 1



Slide 13 - Slide

het naamwoordelijk deel =1
In een zin met een naamwoordelijk deel staat dus 2x naamval 1.
onderwerp ( 1)  koppelwerkwoord naamwoordelijk deel (1)
Voorbeeld:
Der Junge (1)  hat einen guten Freund (4)
Der Junge (1) ist mein guter Freund (1)

Slide 14 - Slide

(Jullie) ____ Bruder (m) ist (onze)
________ bester Freund (m).
A
Euer, unseren
B
Euren, unser
C
Euer, unser
D
Euren, unseren

Slide 15 - Quiz

Sprechen 12P
Reageer met een passende Duits zin van minstens 7 woorden.
(8P)
Vertaal (4P)

Schritt 36 en 38

Slide 16 - Slide

Vertaal ( 4p)
tot hoe laat mag je in de stad blijven?

Slide 17 - Open question

Schreiben
18 P
Je reageert op 2 mails
Schritt 37 en 41
Leer de woordenschat van deze mails

Slide 18 - Slide

Ik ga een voldoende halen voor de toets Duits
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll