Grammatica 3.7

   3.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

   3.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 1 - Slide

Kies 2 zinnen uit het liedje
(MOET EEN PV BEVATTEN!)

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de lessen...
  • kan je het onderwerp vinden 
  • kan je het lijdend voorwerp vinden


Slide 3 - Slide

Herhaling zinsdelen

Slide 4 - Slide

Zinsdelen

Slide 5 - Mind map

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 6 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:
Gingen wij naar de winkels lopen?
A
Gingen
B
wij
C
naar de winkels
D
lopen

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


Slide 8 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:
Wie is daarheen gegaan?
A
Wie
B
is
C
daarheen
D
gegaan

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 10 - Open question

PV is een onderdeel van van het wg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde (wg) = pv + alle andere ww in de zin.

VB: 
Ik heb dit boek gelezen.
pv = heb
wg = heb gelezen

Slide 12 - Slide

Benoem pv en wg in de volgende zin:
Wij zijn naar school gegaan.

Slide 13 - Open question

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Ik lees dit boek.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Zinsdelen
Een zinsdeel kan uit één of meerdere woorden bestaan. 
Een zinsdeel kan in zijn geheel voor de pv gezet worden.

|Ik | lees | dit boek.|              

Deze zin bestaat uit 3 zinsdelen. 



Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Ik lees dit boek.
A
Ik
B
lees
C
dit
D
boek

Slide 16 - Quiz

3.7 Aantekening: onderwerp (nieuw!!)

Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben aangestoken?
Antwoord: De kinderen

Slide 17 - Slide

Wat is het o in de volgende zin:
De jongens en meisjes gaan naar het feest.

Slide 18 - Open question

Maken 

Opdracht 1 t/m 7

Klaar? Maak opdracht 8
Kijk goed naar de leertekst
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Lesdoelen check 

Slide 20 - Slide

3.7 Grammatica (deel 2) Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten
Lezen 
Leg je huiswerk open

Slide 21 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de lessen...
  • kan je het onderwerp vinden 
  • kan je het lijdend voorwerp vinden


Slide 22 - Slide

Herhaling zinsdelen

Slide 23 - Slide

zinsdelen

Slide 24 - Mind map

Welke vraag stel je om het onderwerp (o) te vinden?

Slide 25 - Open question

Benoem pv, wg en o:
Het kat en muis spel is een hit geworden.

Slide 26 - Open question

Wat is het o in de volgende zin:
De dierenarts heeft zijn best gedaan.
A
De dierenarts
B
heeft
C
zijn best
D
gedaan

Slide 27 - Quiz

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


Slide 28 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde (wg) = pv + alle andere ww in de zin.

VB: 
Ik heb dit boek gelezen.
pv = heb
wg = heb gelezen

Slide 29 - Slide

3.7 Aantekening: onderwerp (nieuw!!)

Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben aangestoken?
Antwoord: De kinderen

Slide 30 - Slide

Nieuw

Slide 31 - Slide

Wanneer je pv, wg en o hebt benoemd, welk zinsdeel blijft over?

De oude man heeft het spel geleerd.
A
De oude man
B
heeft
C
het spel
D
geleerd

Slide 32 - Quiz

Aantekeningen 3.7: Het lijdend voorwerp (nieuw!!!)
Wie of wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 33 - Slide

Aantekeningen 3.7: Het lijdend voorwerp (nieuw!!!)
Elk benoemd zinsdeel gaat tussen zinsdeelstrepen!!

| Wij | gaan | de mooie en oude boeken | kopen. |

pv (zin in v.t.) = gaan          
wg = gaan kopen        
o (wie gaan kopen?) = Wij       
lv (wat gaan wij kopen?) = de mooie en oude boeken


o         wg                      lv                                         wg

Slide 34 - Slide

Wat is het lv in de volgende zin:
De boze man loopt de aardige vrouw tegemoet.

Slide 35 - Open question

pv
wg
o
lv

Hij
heeft
bloemen
gekocht.

Slide 36 - Drag question

Bespreken & maken 3.7
Bespreken: opdracht 1 t/m 7

Maken: 8 t/m 12

Klaar? Maak de test jezelf 3.7

Slide 37 - Slide

3.7 Grammatica (deel 3) Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 38 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de lessen...
  • kan je het onderwerp vinden 
  • kan je het lijdend voorwerp vinden


Slide 39 - Slide

Herhaling zinsdelen

Slide 40 - Slide

Wat is de pv?
A
De boze man
B
is
C
naar de angstige leerlingen
D
gelopen.

Slide 41 - Quiz

Hoe vind je de pv?
A
Wie/wat + wg?
B
alle ww
C
Zin in de v.t. zetten -> ww dat veranderd
D
wie/wat + wg + o?

Slide 42 - Quiz

Wat is het WG?
A
Alle onderwerpen in een zin
B
Alle persoonsvormen in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin
D
Alle woorden in een zin

Slide 43 - Quiz

Wat is het wg in de volgende zin:

Hij is naar de winkel gaan lopen.
A
is
B
gaan lopen
C
is lopen
D
is gaan lopen

Slide 44 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 45 - Open question

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 46 - Quiz

Wat (of wie) + wg + ow =
A
Lijdend voorwerp (lv)
B
Werkwoordelijk gezegde (wg)
C
Onderwerp (o)
D
Persoonsvorm (pv)

Slide 47 - Quiz

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 48 - Quiz

Opdracht
Schrijf de zinnen over en benoem pv, wg, o, lv en zet zinsdeelstrepen.

1. Mijn hond is naar de hondenkapper geweest.
2. Kan jij boeken kopen?
3. De grote bomen in het bos zijn omgewaaid. 
4. Ik ga dat hele grote boeket naar mijn moeder brengen.
5. Hij blijft mijn kleding lenen. 


Slide 49 - Slide

(Af) maken
Opdracht 8 t/m 12

Test jezelf

NUMO zinsdelen

Slide 50 - Slide