Over taal blok 3

Doel van de les
1. Je kent de betekenis van verschillende schooltaalwoorden

2. Weet je wat voor- en achtervoegsels zijn

3. Weet je wat verwijswoorden zijn
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doel van de les
1. Je kent de betekenis van verschillende schooltaalwoorden

2. Weet je wat voor- en achtervoegsels zijn

3. Weet je wat verwijswoorden zijn

Slide 1 - Slide

Wat betekent hetzelfde als:
'bepalen' ?
A
beslissen
B
verschillende
C
na een tijdje
D
samen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent hetzelfde als: 'gezamenlijk' ?
A
wel willen doen
B
samen
C
na een tijdje
D
delen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent hetzelfde als: 'diverse' ?
A
voor het grootste deel
B
na een tijdje
C
of het nog vers is
D
verschillende

Slide 4 - Quiz

Wat betekent hetzelfde als:
'na verloop van tijd' ?
A
dat de tijd is verlopen
B
je hebt niet zoveel tijd
C
Na een tijdje
D
vroeger

Slide 5 - Quiz

Wat betekent: 'grotendeels' ?

A
voor het grootste deel
B
voor de helft
C
geen idee
D
het minst grote deel

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: 'het resultaat' ?
A
een opdracht
B
hoe het geworden is
C
hoe iets eruit ziet
D
veel

Slide 7 - Quiz

Wat betekent: 'veroorzaakt'
A
weinig
B
veel
C
de verandering
D
heeft tot gevolg

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
'er is een verband tussen iets..'
A
heeft tot gevolg
B
er is iets gaande
C
het heeft met elkaar te maken
D
hoe het geworden is

Slide 9 - Quiz

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
beweegbaar
B
onmogelijk
C
fantasierijk
D
kinderachtig

Slide 10 - Quiz

Welk woord heeft een achtervoegsel?
A
misplaatst
B
herkansen
C
onmogelijk
D
fantasierijk

Slide 11 - Quiz

Instructie
Voorvoegsels: mis- , on-, wan-, her-
Achtervoegsels: -achtig, -baar, -loos, -vol, -arm, -rijk

Slide 12 - Slide

Waarom moet je dit leren??
Het voor- of achtervoegsel kan je helpen om achter de betekenis van een woord te komen. Ze hebben een vaste betekenis

Slide 13 - Slide

Een paar voorbeelden....
onmogelijk = niet mogelijk
beweegbaar = het kan bewegen
fantasierijk = met veel fantasie
kinderachtig = een beetje als een kind

Slide 14 - Slide

Verwijswoorden ...
Verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
vb:
deze, die  --> de woorden  
het, dit, dat --> het-woorden
hier, daar, er --> een plaats 

Slide 15 - Slide

Maken
Over Taal blok 3:      1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11  (blz. 130)
Over Taal blok 4:    1, 2, 4, 5, 6   (blz. 181)

Slide 16 - Slide

Evaluatie
1. Wat heb je in deze les geleerd?
2. Hoe ging het werken?
a. ik heb redelijk kunnen werken   c. ik kon mij niet concentreren
b. ik heb niet zoveel gedaan            d. ik heb super gewerkt!

Slide 17 - Slide

Huiswerk: zie Magister
!! Denk bij het verlaten van het lokaal aan stoel aanschuiven

Een hele fijne dag!!

Slide 18 - Slide