Zinsontleding pv, ow, wg, lv, mv, bwb

Zinsontleding pv, ow, wg, lv, mv, bwb
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NedMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsontleding pv, ow, wg, lv, mv, bwb

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan een zin ontleden tot en met de bwb.

Slide 2 - Slide

Ontleed deze zin.
Gisterenavond heb ik jou de antwoorden gestuurd.

Slide 3 - Open question

PV
Drie manieren om de pv te vinden:

Vraagzin: de pv komt dan vooraan in de zin te staan
Tijd veranderen: de pv verandert van tt naar vt en vice versa
Aantal veranderen: als je van het ow mv of ev maakt, verandert de pv ook

Slide 4 - Slide

PV
Drie manieren om de pv te vinden:

We gaan naar de bioscoop. 

Vraagzin: 
Gaan we naar de bioscoop?
Tijd veranderen: 
We gingen naar de bioscoop
Aantal veranderen:
Ik ga naar de bioscoop. 

Slide 5 - Slide

Ow
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: wie/wat + pv (of wg)?

Het ow kan uit één of meerdere woorden bestaan.

Jorien en Freek gaan naar Portugal.

Wie gaan?

Ow: Jorien en Freek

Slide 6 - Slide

Wg
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.

We hebben gisteren heerlijk gegeten.

Wg = hebben, gegeten

Ik vertrek om 8 uur 's morgens. 

Wg = vertrek

Slide 7 - Slide

Lv
Wanneer een zin een lijdend voorwerp heeft, ondergaat of overkomt het lv iets. 

De directeur van de bioscoop ontsloeg de onbetrouwbare medewerker.

PV = ontsloeg    ow = de directeur van de bioscoop    wg = ontsloeg
Wie/wat + wg + ow = lv

Wie/wat ontsloeg de directeur van de bioscoop = de onbetrouwbare medewerker

Let op: een duidelijk verschil met het ng. Daar gaat het om een eigenschap van één persoon. Bij het lv gaat het om twee verschillende dingen; onderwerp en lijdend voorwerp.


Slide 8 - Slide

Lv
Ik schrijf een brief.

Hij gooit een bal. 

Op de markt heeft Ricardo een warme winterjas gekocht. 

Controlevraag (let op, komt in jaar 3 terug), kun je de vraag omdraaien?

Slide 9 - Slide

Lv
Controlevraag (let op, komt in jaar 3 terug), kun je de vraag omdraaien?

Kan lijdend voorwerp werkwoordelijk gezegde door onderwerp?

Ik schrijf een brief. lv = brief. Kan een brief geschreven worden door mij? Ja. 

Hij gooit een bal. lv = bal. Kan een bal gegooid worden door mij? Ja. 

Op de markt heeft Ricardo een warme winterjas gekocht. lv = een warme winterjas. Kan een warme winterjas gekocht worden door Ricardo? Ja. 


Slide 10 - Slide

Mv
Een zin kan een meewerkend voorwerp hebben. Dat kan ook als er geen lijdend voorwerp is. 
  • Een meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie of wat.
  • De vraag luidt: Aan/voor + wie/wat + wg + ow (+lv als die er is) = mv

Heeft Thirza een geheimpje aan haar zusje verteld?
Pv = heeft, ow = Thirza, wg = heeft verteld, lv = een geheimpje, mv =

Aan/voor wie/wat heeft Thirza een geheimpje verteld = aan haar zusje = mv

Het mv kan beginnen met aan, maar dat hoeft niet.





Slide 11 - Slide

Mv
Een zin kan een meewerkend voorwerp hebben. Dat kan ook als er geen lijdend voorwerp is. 
  • Een meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie of wat.

De ober heeft Xavier een glas cola ingeschonken. 

Die oude schoenen zijn me veel te klein. 

Bleek dat ingewikkelde raadsel te lastig voor jullie?

De trainer gaf zijn judoka’s de oranje band. 









Slide 12 - Slide

Mv
Een zin kan een meewerkend voorwerp hebben. Dat kan ook als er geen lijdend voorwerp is. 
  • Een meewerkend voorwerp geeft aan aan of voor wie of wat.

De ober heeft Xavier een glas cola ingeschonken. mv = Xavier

Die oude schoenen zijn me veel te klein. mv = me

Bleek dat ingewikkelde raadsel te lastig voor jullie? mv = voor jullie

De trainer gaf zijn judoka’s de oranje band.  mv = zijn judoka's









Slide 13 - Slide

Leerdoel
Ik kan een zin ontleden tot en met de bwb.

Slide 14 - Slide

Bwb
De bijwoordelijke bepaling geeft vaak een plaats, een tijd of een reden aan. 
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met de vraagwoorden Wanneer, Waar… (Waardoor? Waarheen?  Waarmee? enzovoort) en Hoe… (Hoelang? Hoe ver? enzovoort). 
Deze vraagwoorden zijn zelf ook bijwoordelijke bepaling als ze in een zin voorkomen: 
  • Waar heb je die gave tas gekocht? Wanneer zullen we afspreken?
Een zin kan geen, één of meer bijwoordelijke bepalingen bevatten.

's Morgen brengt Koen zijn broertje naar school. 
Pv = brengt, ow = Koen, wg = brengt, lv = zijn broertje, mv = x, bwb = 's Morgen (wanneer) en naar school (waarheen).


Slide 15 - Slide

Bwb
De zes witte kadetjes zijn een paar dagen houdbaar.

De vla was snel op.

Op zolder liggen twee paar schaatsen.

Om 22:00 uur vertrekt ons vliegtuig.

De letter ‘r’ wordt in Nederland op verschillende manieren uitgesproken.

De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.


Slide 16 - Slide

Bwb
De zes witte kadetjes zijn een paar dagen houdbaar.

De vla was snel op.

Op zolder liggen twee paar schaatsen.

Om 22:00 uur vertrekt ons vliegtuig.

De letter ‘r’ wordt in Nederland op verschillende manieren uitgesproken.

De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.

Slide 17 - Slide

Leerdoel
Ik kan een zin ontleden tot en met de bwb.

Slide 18 - Slide

Ontleed de onderstaande zinnen: pv, ow, wg, lv, mv en bwb.
De afgelopen jaren worden er veel bloemen gegeven aan vrouwen voor Valentijnsdag.
De NS heeft gisterenochtend voor de reizigers extra treinen ingezet.

Slide 19 - Open question