Herhaling thema 9 en 14

1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Thema 9 gezondheid
Herhaling

Slide 2 - Slide

Als de glucoseconcentratie in je bloed te laag is, wordt....
A
minder glucagon afgegeven
B
meer glucagon afgegeven
C
meer insuline afgegeven
D
minder insuline afgegeven

Slide 3 - Quiz

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 4 - Quiz

Wat regelen de hormonen uit de alvleesklier?
A
adrenaline in je bloed
B
hoeveelheid suiker in je bloed
C
geven hormonen af
D
zorgen voor verbranding

Slide 5 - Quiz

Als het glucosegehalte te laag wordt, gebruikt ons lichaam een reserve stof. hoe heet deze stof?
A
Glucose
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 6 - Quiz

De nier filtert onder andere ureum uit het bloed. Zet de onderdelen die een ureummolecuul passeert in de goede volgorde.
Nierslagader
Niermerg + nierschors
Nierbekken
Blaas

Slide 7 - Drag question

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Bijnier
Urinebuis
Blaas
Urineleider
Niermerg
Nierbekken
Nierader
Nierslagader
Nierschors

Slide 8 - Drag question

Bij welke afhankelijkheid krijg je ontwenningsverschijnselen?
A
Lichamelijk afhankelijk
B
Geestelijk afhankelijk

Slide 9 - Quiz

Je lichaam maakt energie met de verbranding in cellen. Wat is verbranding?
A
zuurstof + koolstofdioxide --> energie + glucose
B
glucose + zuurstof --> energie + koolstofdioxide + water
C
water + glucose --> energie + zuurstof + koolstofdioxide

Slide 10 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
1.
2.
3.
4.
5.
Wond
Bloedvatvernauwing
Vorming fibrinedraden
Bloedplaatjes knappenopen
Propvorming

Slide 11 - Drag question

Welke laag van de huid bevat alle spieren, talgklieren, bloedvaten, zweetklieren en zintuigcellen?
A
Kiemlaag
B
Hoornlaag
C
Opperlaag
D
Onderhuids bindweefsel

Slide 12 - Quiz

Welke van de onderstaande micro-organismen zijn ziekteverwekkers?
A
Bacteriën
B
Virussen
C
Schimmels
D
Alle bovenstaande

Slide 13 - Quiz

Wat zorgt voor de afweer van ziekteverwekkers?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
witte bloedcellen

Slide 14 - Quiz

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Antistoffen maken
Fibrinogeen

Slide 15 - Drag question

Actieve immunisatie
Passieve immunisatie
Besmetten met een ziekteverwekker


Een vaccin is een verzwakte vorm van de ziekteverwekker, je wordt niet ziek maar maakt wel antistoffen aan
Als je al gebeten bent is het te laat om te vaccineren, dan krijg je een seruminjectie: een prik met antistoffen tegen de ziekteverwekker.

Slide 16 - Drag question

Welke twee hormonen zijn verantwoordelijk voor de regeling van de hoeveelheid glucose in het bloed?
A
Insuline en glucagon
B
Glucagon en glycogeen
C
Glycogeen en insuline
D
Glycagon en glucogeen

Slide 17 - Quiz

Lichaamseigen
Lichaamsvreemd

Bloedcellen

Bacteriën

Virus

Stuifmeelkorrels

Botcellen

Slide 18 - Drag question

We hebben 3 afweerlijnen.
Welke hoort bij 1e afweerlijn.
A
Witte bloedcellen
B
Immuuncellen
C
Maagzuur
D
Enting

Slide 19 - Quiz

Een ziekteverwekker dringt door de 1ste Linie. Wie komt hij vervolgens tegen?(2e linie)
A
Bloedplaatjes
B
Ziektevermoorders
C
Wite bloedcellen

Slide 20 - Quiz

Bij een open wond is er risico op infectie. Wat is een infectierisico?
A
Het gevaar dat er een wond ontstaat.
B
Het gevaar dat ziektekiemen op de huid zitten.
C
Het gevaar dat ziektekiemen binnendringen.

Slide 21 - Quiz

Een ziekteverwekker komt je lichaam binnen.

Leg uit wat de witte bloedcellen van de aangeboren afweer doen.
A
Als ze het herkennen gaan ze het vreten
B
Ze gaan het vreten
C
Als ze het herkennen gaan ze dupliceren
D
Als ze het herkennen gaan ze het DNA stelen

Slide 22 - Quiz

Wat is immuniteit (als je immuun bent) tegen een ziekte?
A
Dat je niet meer ziek wordt van een bekende ziekteverwekker.
B
Dat je tegen verschillende ziekten en gifstoffen kunt.
C
Dat je niet ziek wordt omdat er maar weinig ziekteverwekkers zijn.
D
Dat je afweersysteem heel goed tegen ziektekiemen werkt.

Slide 23 - Quiz

Benoem 2 ziekten die kunnen ontstaan door slechte eetgedrag

Slide 24 - Open question

Door een ziekte te krijgen( en overleven) krijg je:
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatig immuniteit

Slide 25 - Quiz

Bij een afweerreactie maakt je lichaam
A
Antigen
B
Antistof

Slide 26 - Quiz

Ben je verslaafd als: Als je gevoel van tevredenheid en geluk afhankelijk is geworden van een middel of gedrag?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

H14 Duurzaamheid

Slide 28 - Slide

wat zijn de primaire levensbehoeften?
A
kleding, voedsel, onderwijs en muziek
B
voedsel, water, werk en telefoon
C
voedsel, water, kleding en onderdak
D
deze biologielessen

Slide 29 - Quiz

Wie zijn de producenten van het voedselkringloop
A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
bacteriën

Slide 30 - Quiz

Tot welke groep behoren bacteriën in de voedselkringloop?
A
consumenten
B
afvaleters
C
reducenten
D
producenten

Slide 31 - Quiz

Wat geven dieren in de koolstofkringloop door aan de reducenten (bacteriën en schimmels)?
A
Afgevallen blaadjes
B
Verbranding
C
Dode resten en uitwerpselen
D
Fotosynthese

Slide 32 - Quiz

Je ziet vier beweringen over reducenten.

Kies de juiste bewering(en).
A
Reducenten zetten dood organisch materiaal om in anorganische stoffen.
B
Reducenten zorgen voor een vruchtbare bodem waar planten goed kunnen groeien.
C
Reducenten zorgen voor de afbraak van de biodiversiteit.
D
Voorbeelden van reducenten zijn aasgieren en hyena's.

Slide 33 - Quiz

Extra co2 in de atmosfeer zorgt voor: 1.een versterkt broeikaseffect en 2.verzuring van de oceanen
A
Alleen 1 is waar
B
Alleen 2 is waar
C
1 & 2 zijn waar
D
1 & 2 zijn onwaar

Slide 34 - Quiz

Wat is het versterkte broeikaseffect?
A
De aarde straalt minder warmte uit, het wordt steeds kouder.
B
De aarde straalt minder warmte uit, het wordt steeds warmer.
C
De aarde straalt meer warmte uit, het wordt steeds warmer.
D
De aarde straalt meer warmte uit, het wordt steeds kouder.

Slide 35 - Quiz

Wat zijn tolerantiegrenzen?
A
Een zone waar een organisme kan overleven.
B
De grens waarbij een organisme het best overleefd.
C
Aanpassingen die een soort ondergaat om te kunnnen overleven.
D
Minimum- en maximumgrens van een abiotische factor.

Slide 36 - Quiz

In Nederland komt de Blauwe reiger voor. Door klimaatverandering komt ook de Kleine zilverreiger steeds vaker in Nederland voor. In de afbeelding staan twee curven getekend die de tolerantiegrenzen van de Blauwe reiger en de Kleine zilverreiger voorstellen ten aanzien van de temperatuur.

Welke curve, P of Q, hoort bij de Blauwe reiger?
A
P
B
Q

Slide 37 - Quiz

Wat mag je bij het gft gooien?
A
bananenschil, takken, kauwgom.
B
kaaskorst, onkruid, appel.
C
onkruid, appel, bananenschil.
D
kattenbakvulling, stenen, wortel.

Slide 38 - Quiz

Planten zijn in staat om zelf hun eigen bouw- en brandstoffen te produceren zonder dat ze andere organismen als voedsel gebruiken.

Om die reden noemen we planten vaak:
A
Autotrofe organismen
B
Heterotrofe organismen
C
Herbivoor
D
Omnivoor

Slide 39 - Quiz

Hoe heet het troebel worden van het water als gevolg van vermesting?
A
eutrofiëring
B
turbulentie
C
uitspoeling
D
algenbloei

Slide 40 - Quiz

EUTROFIËRING ONTSTAAT DOOR
A
teveel voedingsstoffen
B
te weinig voedingsstoffen
C
teveel dieren in het water
D
alledrie antwoorden zijn goed

Slide 41 - Quiz

Eutrofiëring in water.
Waardoor sterven uiteindelijk de waterdieren zoals vissen?
A
Door gebrek aan zonlicht
B
Door gebrek aan zuurstof
C
Door gebrek aan voedsel

Slide 42 - Quiz

Hoe noem je het stinkende gas in mest, dat verzuring veroorzaakt?

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video