This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Herhaling H7
3GT
Slide 1 - Slide
In ons land heb je de centrale overheid (het rijk) en lagere overheden. Noem de drie lagere overheden.
Slide 2 - Open question
De gemeenten, provincies en waterschappen zijn lagere overheden. Kies een taak van de provincie.
A
Het uitgeven van een nieuw paspoort.
B
Bepalen waar steden en dorpen mogen uitbreiden.
C
Het uitvoeren van de jeugdzorg.
D
Maatregelen nemen tegen overstromingen.
Slide 3 - Quiz
Dijken behoren tot de collectieve goederen. Noem een reden waarom de overheid voor de dijken zorgt en niet een particulier bedrijf
Slide 4 - Open question
Kies het juiste antwoord. De collectieve sector bestaat uit:
A
overheid + instellingen sociale zekerheid
B
bedrijven + burgers
C
overheid + burgers
Slide 5 - Quiz
Kies het juiste antwoord. De particuliere sector bestaat uit:
A
overheid + instellingen sociale zekerheid
B
bedrijven + burgers
C
overheid + burgers
Slide 6 - Quiz
Welk begrip past bij onderstaande omschrijving? "Een toelichting op de rijksbegroting waarin de regering uitlegt waarom ze bepaalde keuzes heeft gemaakt".
Slide 7 - Open question
Leg uit dat een lage werkloosheid kan zorgen voor een begrotingsoverschot bij de overheid.
Slide 8 - Open question
Het aantal niet-actieven neemt de laatste jaren toe ten opzichte van het aantal actieven. Leg uit waarom het solidariteitsbeginsel hierdoor steeds meer onder druk komt te staan.
Slide 9 - Open question
De overheid neemt maatregelen om in de toekomst de sociale zekerheid betaalbaar te houden. Achter welke letter staat een voorbeeld van zo’n maatregel?
A
Mensen met een arbeidsbeperking hoeven van de overheid niet te werken.
B
Mensen met een bijstandsuitkering mogen geen parttime baan hebben.
C
Mensen met een bijstandsuitkering moeten actief op zoek naar een baan.
D
Voor ieder jaar dat we gemiddeld langer leven, gaat de AOW-leeftijd met een half jaar omlaag.
Slide 10 - Quiz
A
Slide 11 - Quiz
Gebruik de tabel over het sociaal minimum hieronder. Jef (31) is een alleenstaande ouder. Zijn dochter is 4 jaar. Jef heeft een inkomen van € 850 per maand. Bereken hoeveel aanvullende uitkering Jef per maand moet krijgen om aan het sociaal minimum te komen.
Slide 12 - Open question
De overheid levert veel collectieve goederen. Eén van de redenen dat de overheid collectieve goederen levert, is dat de voorzieningen betaalbaar moeten blijven voor iedereen. Noem nog een reden waarom de overheid bepaalde collectieve goederen levert.
Slide 13 - Open question
De zaalhuur van een gemeentelijke sporthal was eerst € 50 per uur. Na privatisering van de sporthal stijgt de zaalhuur met 20%. Een sportvereniging huurt de zaal 9 uur per week, 46 weken per jaar. Bereken welk bedrag de sportvereniging jaarlijks méér betaalt door de privatisering.
Slide 14 - Open question
Bekijk hieronder de tarieven inkomstenbelasting en de toelichting. Miranda werkt als manager bij een groot ICT-bedrijf en verdient € 82.500 per jaar. Bereken het bedrag dat Miranda aan belasting betaalt over haar inkomen.
Slide 15 - Open question
In 2020 gaf de overheid extra geld uit voor bestrijding van de coronacrisis. Zo konden zzp’ers een tijdelijke uitkering van drie maanden krijgen. Een alleenstaande zzp’er kreeg € 1.050 per maand, een samenwonende zzp’er € 1.500 per maand. Stel dat 240.000 zzp’ers deze tijdelijke uitkering hebben aangevraagd. De helft was alleenstaand en de andere helft samenwonend. Bereken hoeveel extra uitgaven de overheid had vanwege de tijdelijke uitkering aan zzp’ers.