Jong & Oud (5e) H5. Het huishouden

Hoofdstuk 5. Het huishouden
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5. Het huishouden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hypotheek
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.


Slide 4 - Slide

Hoe werkt een onderpand?

Lukt het niet de rente en aflossing aan de bank te betalen?
                  Dan kan de bank je huis verkopen. 

Het risico is dat de verkoopopbrengst een stuk lager is dan de lening.

Slide 5 - Slide

Zou de rente van een hypothecaire lening lager zijn dan andere leningen?
A
Ja, lager
B
Nee, hoger

Slide 6 - Quiz

Netto woonlasten koopwoning

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

1

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 5.1 t/m 5.5
timer
15:00

Slide 13 - Slide

JONG EN OUD H5
Het huishouden
Les 2

Slide 14 - Slide

Lesdoelen
• Je kunt de consumentprijsindex (het CPI) berekenen.
• Je kunt het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen.
• Je kunt de formule 

NIC x 100 = RIC
PIC                           

binnen een context toepassen.

Slide 15 - Slide

ConsumentenPrijsIndex (CPI)
Het CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Het is een samengesteld gewogen gemiddelde van een groot aantal gezinnen.
Gewogenindexcijfer=ΣΣwegingsfactoren(wegingsfactorindexcijfer)

Slide 16 - Slide

Reële inkomen (koopkracht)
maar, je mag zeggen: % verandering reële inkomen =
% verandering nominaal inkomen - inflatie %
let op indexcijfers!

Slide 17 - Slide

Actualiteit
Inflatie in Nederland stijgt volgens voorlopige cijfers naar 5,6%.







Slide 18 - Slide

Actualiteit
'Het is echt gigantisch duur geworden'

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Berekening CPI
Optelsom (wegingsfactor x indexcijfer)
--------------------------------------------------
wegingsfactoren

oftewel; hoeveel geven we uit aan een product (=wegingsfactor) x prijsstijging 
gedeeld door alle wegingsfactoren

Slide 21 - Slide

Maken 5.6 t/m 5.10
timer
20:00

Slide 22 - Slide

Wat kan ik kopen van mijn euro?
RIC= NIC/ PIC

oftewel reëel indexcijfer= nominaal indexcijfer/ prijsindexcijfer (=CPI/ inflatie) x100

PIC= CPI= inflatie
koopkracht
In euro erbij
inflatie

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 25 - Slide

Het boodschappenmandje van het CBS
Consumentenprijsindexcijfer:
  • een indexcijfer dat de ontwikkeling van de consumentenprijzen weergeeft.  Je rekent het gemiddelde indexcijfer uit, rekeninghoudend met de weging.
  • Stappen
  1. indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
  2. tel alle uitkomsten bij elkaar op
  3. deel door totaal van alle wegingen (meestal 100)
  4. je hebt nu het cpi (consumentenprijsindexcijfer)

Slide 26 - Slide

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 27 - Quiz

CPI 2016 = 106,7
CPI 2017 = 109,2
Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Video

Lesdoelen
• Je kunt de consumentprijsindex (het CPI) berekenen.
• Je kunt het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen.
• Je kunt de formule NIC x 100 = RIC
                                   PIC                          
   zie ook uitlegvideo slide 29

Slide 30 - Slide

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 

We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → 
dit is de maatstaf voor inflatie. 
Het CPI geeft aan hoeveel procent de 
kosten van levensonderhoud in een jaar 
hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 31 - Slide

Op de havo mag het makkelijker:



koopkracht in % = 

de verandering van het nominale inkomen in % - inflatie in %

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video