oftewel; hoeveel geven we uit aan een product (=wegingsfactor) x prijsstijging
gedeeld door alle wegingsfactoren
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Reële inkomen (koopkracht)
maar, je mag zeggen: % verandering reële inkomen =
% verandering nominaal inkomen - inflatie %
let op indexcijfers!
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden.
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.
Slide 14 - Slide
Het boodschappenmandje van het CBS
Consumentenprijsindexcijfer:
een indexcijfer dat de ontwikkeling van de consumentenprijzen weergeeft. Je rekent het gemiddelde indexcijfer uit, rekeninghoudend met de weging.
Stappen
indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
tel alle uitkomsten bij elkaar op
deel door totaal van alle wegingen (meestal 100)
je hebt nu het cpi (consumentenprijsindexcijfer)
Slide 15 - Slide
Op de havo mag het makkelijker:
koopkracht in % =
de verandering van het nominale inkomen in % - inflatie in %
Slide 16 - Slide
Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie
Slide 17 - Quiz
CPI 2016 = 106,7 CPI 2017 = 109,2 Wat is de inflatie in 2017 t.o.v. 2016?
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Video
Lesdoelen
• Je kunt de consumentprijsindex (het CPI) berekenen.
• Je kunt het verschil tussen reële en nominale grootheden uitleggen.
• Je kunt de formule NIC x 100 = RIC
PIC
zie ook uitlegvideo slide 29
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Op de havo mag het makkelijker:
koopkracht in % =
de verandering van het nominale inkomen in % - inflatie in %