Zijn, hebben, willen en zullen
Deze werkwoorden (zijn, hebben, willen en zullen) veranderen helemaal van vorm als je ze vervoegt. Deze werkwoorden komen vaak voor.
Zijn: ik ben, jij bent, hij is, wij zijn, ik was, hij was, wij waren
Hebben: ik ben, jij hebt, hij heeft, wij hebben, ik had, hij had, wij hadden
Willen: ik wil, jij wilt, hij wil, wij willen, ik wilde, hij wilde, wij wilden
Zullen: ik zal, jij zult, hij zal, wij zullen, ik zou, hij zou, wij zouden
Vind je dit lastig? Leer de rijtjes uit je hoofd.