Onderschikking en nevenschikking
Nevenschikking = twee hoofdzinnen
(bevat vaak een nevenschikkend voegwoord: en, maar, want, of)
De jongen liep de trap op en hij ging zijn kamer in.
Onderschikking = hoofdzin en bijzin
(bevat vaak een onderschikkend voegwoord: dat, omdat, hoewel, toen, etc.)
Ik begrijp niet hoe je breuken moet vermenigvuldigen.