Taal Quiz

1 / 16
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Woordsoorten

Slide 2 - Slide

Ik ga vrijdag naar de speeltuin.
Persoonlijk voornaamwoord?
A
Vrijdag
B
Speeltuin
C
Ik
D
Ga

Slide 3 - Quiz

Zij loopt door de lange straat.
Bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij
B
Lange
C
Loopt
D
Straat

Slide 4 - Quiz

De glazen vaas is van het kastje gevallen.
Werkwoorden?

Slide 5 - Open question

Alle werkwoorden in de zin heet?
A
Gezegde
B
Bepaling
C
Onderwerp
D
Gewoon alle werkwoorden

Slide 6 - Quiz

Juf Linda kan hard rennen.
Bijwoord?
A
Juf
B
Kan
C
Rennen
D
Hard

Slide 7 - Quiz

Mijn vader bakt een taart.
Wat is het onderwerp?
Mijn
vader
bakt
een
taart

Slide 8 - Drag question

Spreekdoel en hoofdgedachte

Slide 9 - Slide

Welk spreekdoel?
Informeren
Amuseren
Overtuigen

Slide 10 - Drag question

De hoofdgedachte moet vertellen wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Woordenschat

Slide 12 - Slide

Aan de andere kant.
Welk woord?
A
Anders
B
Enerzijds
C
Frequent
D
Anderzijds

Slide 13 - Quiz

Niet samen door één deur kunnen.
Welke betekenis
A
Te dik zijn
B
Steeds ruzie hebben
C
Eigen dingen doen
D
Het is niet geweldig

Slide 14 - Quiz

Stevig
Af en toe
Blijvend
Incidenteel
Permanent
Stabiel

Slide 15 - Drag question

Iemand om de tuin leiden.
Betekenis?
A
Iemand rondleiden door de tuin.
B
Iemand expres dingen laten denken die niet kloppen.
C
Veel kunnen of veel talenten hebben.
D
Veel moeten kunnen om iets voor elkaar te krijgen.

Slide 16 - Quiz