HV2 les 5 Grammatica H21 telwoorden

Vandaag
10 minuten lezen

Herhaling H21 wederkerig, wederkerend, vragend en onbepaald voornaamwoord

Uitleg H21 telwoorden

Keuzebord
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vandaag
10 minuten lezen

Herhaling H21 wederkerig, wederkerend, vragend en onbepaald voornaamwoord

Uitleg H21 telwoorden

Keuzebord

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Je leert hoe je telwoorden herkent en toepast in een zin.  

Slide 3 - Slide

Heb je het begrepen? Steek 1, 2 of 3 vingers op. 
👉 Vraag:
In welke zin is een wederkerig voornaamwoord correct gebruikt?

1 vinger: De leerlingen helpen elkaar met de opdracht. 
2 vingers: Ik was mij snel voordat ik naar school ga.
3 vingers: Zij verheugen zich op de vakantie.

Slide 4 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Geeft aan dat twee personen een 'wederzijdse handeling' verrichten.

Er bestaan maar drie wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

We zien elkaar vanavond!
Wij moeten met mekaar samenwerken.
Ze zijn aan elkander gewaagd.

Slide 5 - Slide

Heb je het begrepen? Steek 1, 2 of 3 vingers op. 
👉 Vraag:
Welk van de volgende zinnen bevat een wederkerend voornaamwoord?

1 vinger: Joris koopt een nieuwe jas.
2 vingers: Anna vergist zich in de datum. 
3 vingers: Wij lopen elke ochtend naar school.


Slide 6 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. Het komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. 

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich schamen
  • zich verslapen
  • zich ergeren
  • zich vergissen

Het onderwerp van de zin 'keert weer' terug in een andere vorm: Ik schaam me diep. 

Slide 7 - Slide

Vervoegen wederkerend voornaamwoord
Alle vormen van zich: je, me, ons en u
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.

Voorbeeld: zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Jij vergist je
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons
  • U vergist u/zich

Slide 8 - Slide

Vragend voornaamwoord
Verwijzen altijd naar dingen of mensen en staan vaak vooraan in een vraagzin.

wie, wiens: verwijzen naar mensen
wat, wat voor, welk(e): verwijzen naar dingen

Wie wil het ijs pakken?
Welke winkel heeft de mooiste kleren?
Wat voor kleren trek je morgen aan?

Weet jij wie de bal heeft gegooid? Wie heeft de bal gegooid? 


Slide 9 - Slide

Heb je het begrepen? Steek 1, 2 of 3 vingers op. 
👉 Vraag:
In welke zin is het onbepaald voornaamwoord correct gebruikt?

1 vinger: Iemand heeft mijn boek meegenomen. 
2 vingers: Zij helpt zichzelf met haar huiswerk.
3 vingers: Wij kijken elkaar aan en lachen.

Slide 10 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Het is een algemene aanduiding van personen, dieren of dingen. Het verwijst naar iets vaags.
Je kunt niet precies zeggen wat of wie het is. 
iemand, niemand, iets, niets, wat (als je het kan vervangen door 'iets'), ieder(een), alles, andere(n), elk, sommige(n), verschillende, je, men, het, geen, al
Iemand moet het zeggen. 
Ik heb iets te zeggen. 
In die winkel kun je bijna alles kopen.

Het kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden. 
Sommige mensen lusten dat niet. 
Sommige lusten dat niet. 


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Aan de slag
Huiswerk nakijken

Vind je de telwoorden nog lastig? 
Extra uitleg: bekijk het filmpje over telwoorden. 
Maak H21 opdracht 8 t/m 12

Begrijp je de telwoorden al goed?
Maak dan de verdiepende schrijfopdracht op de volgende dia.  

Hoe? Je mag overleggen met je buur. 

Slide 14 - Slide

Verdiepende opdracht: creatief schrijven Toekomstvoorspelling
Schrijf een kort artikel over hoe de wereld eruitziet over twintig jaar.

Gebruik 10 hoofd- en rangtelwoorden (bepaald en onbepaald) om bijvoorbeeld uit te leggen hoeveel veranderingen er zijn geweest en in welke volgorde dingen zijn gebeurd.

1. Onderstreep alle hoofdtelwoorden (bepaald en onbepaald).
2. Zet alle rangtelwoorden (bepaald en onbepaald) tussen haakjes.
3. Wissel je tekst uit met een klasgenoot.
4. Controleer of de telwoorden correct gebruikt en gemarkeerd zijn.

Slide 16 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik herken en kan de telwoorden toepassen: bepaald en onbepaald. 

Slide 17 - Slide