Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal
1 / 27
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2,4
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal
Slide 1 - Quiz
De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500. Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000. Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen. Bereken de afschrijving per maand.
A
€41,67
B
€29,17
C
€450
D
€37,50
Slide 2 - Quiz
De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
Een jas kost inclusief btw € 19,00. Op een jas zit 21% btw. Bereken de prijs zonder btw.
Prijs zonder btw = altijd 100%.
Slide 7 - Slide
Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden
Slide 8 - Quiz
Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...
A
dalen.
B
stijgen.
C
gelijk blijven.
D
verdwijnen.
Slide 9 - Quiz
Wat is juist?
A
omzet - verkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - inkoopwaarde
= nettowinst
C
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
D
omzet - inkoopwaarde
= brutowinst
Slide 10 - Quiz
Wat is onjuist? De productiecapaciteit is afhankelijk van ...
A
het aantal werknemers
B
het aantal uren dat de werknemers werken
C
de prijs is van het product
D
het aantal machines die worden gebruikt
Slide 11 - Quiz
Vraag en aanbod
Alle vraag en aanbod bij elkaar noemen we de markt.
Bijvoorbeeld: Alle vraag en aanbod van bloemen bij elkaar noemen we de markt voor bloemen.
Slide 12 - Slide
Vraag & aanbod
1. Vraag naar producten ↓ → prijs ↓
2. Vraag naar producten ↑ → prijs ↑
3. Aanbod van producten ↓ → prijs ↑
4. Aanbod van producten ↑ → prijs ↓
Slide 13 - Slide
Evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid?
Slide 14 - Slide
Evenwichtsprijs
Evenwichtshoeveelheid
De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs
Slide 15 - Slide
Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht
Slide 16 - Quiz
Als het aanbod hoger wordt en de vraag blijft gelijk, dan
A
Blijft de prijs ook gelijk
B
Stijgt de prijs
C
Daalt de prijs
Slide 17 - Quiz
homogene producten
Consumenten zien de producten van de verschillende aanbieders als hetzelfde.
Slide 18 - Slide
heterogene producten
Als de consument vindt dat er verschil is tussen de producten van de verschillende aanbieders.
Slide 19 - Slide
Kartel
Verboden prijsafspraken = kartel
reden → onderlinge concurrentie beperken
Slide 20 - Slide
Wanneer 2 bedrijven onder dezelfde naam verder gaan heet dat een ...
A
Overname
B
Fusie
C
Kartel
D
Samenwerkings-verband
Slide 21 - Quiz
Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie
Slide 22 - Quiz
In Doetinchem zijn er 3 bloemisten. De totale afzet van rozen op Valentijnsdag is 1150 rode rozen. Roberto's Flowershop verkoopt 450 rode rozen op deze dag. Hoe groot is haar marktaandeel?
A
33%
B
39%
C
33,3%
D
39,1%
Slide 23 - Quiz
Volkomen concurrentie
Veel aanbieders en veel vragers
Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod
Het maakt de vragers niet uit wie levert (homogeen goed)
Komt weinig voor
Slide 24 - Slide
Monopolistische concurrentie
Veel aanbieders
Producten lijken op elkaar, maar elke aanbieder is uniek
Voor de klant is er een verschil wie levert of wat het merk is (heterogeen goed)
Komt veel voor
Slide 25 - Slide
Oligopolie
Weinig aanbieders
Heterogene goederen → producenten moeten met elkaar concurreren
Homogene goederen → klanten letten vooral op de prijs (er kan een prijzenoorlog ontstaan)
In een oligopolie komen er niet snel aanbieders bi