herhaling grammatica degrees of comparison plural and genitive

1 / 44
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doe mee!
LessonUp Link te vinden in de Planner onder week 23

ook te vinden in SomToday bij de les van vandaag.

Slide 2 - Slide

Leerlingen:
1 STIJN H
2 HUBERT
3 VIKTOR
4 TOM
5 DIRK
6 FLIN
7 SJUUL
8 BASTIAAN
9 ADRIAN

Slide 3 - Slide

Weektaak:
- Herhalen 1 t/m 5 (p 158-169): ex 4,5,6,7,8,9      
- Check exercises Chapter 6
- Study for the test 
(volgende week donderdag)
- Work on project

Slide 4 - Slide

Study for test:
Chapter 5:     
-    Vocabulary (N-E + E-N) (p 96 + 97)     
-    Grammar: Possessive ‘s/’/of     
-    Grammar: Present Simple & Present Continuous     
Chapter 6:     
-    Grammar: Comperative & Superlative

Herhaling grammar staat verderop in deze LessonUp les.

Slide 5 - Slide

 Grammar: Possessive ‘s/’/of   
Het boek van John - John's book
Het boek van Tess - Tess's book
Het boek van Jamie - Jamie's book

Enkelvoud: 's geeft aan dat iets van iemand is

Slide 6 - Slide

 Grammar: Possessive ‘s/’/of   
Het boek van mijn zussen - My sisters' book
De auto van de buren - the neighbours' car.

Normaal gebruik je bij meervoud alleen
een ' als het meervoud eindigt op -s

Slide 7 - Slide

 Grammar: Possessive ‘s/’/of   
These children's books are famous.
The firemen's helmets are white.

bij meervoud dat niet op -s eindigt,
gebruik je 's 

Slide 8 - Slide

 Grammar: Possessive ‘s/’/of
- The door of the house
- the name of this city is Weert.

Bij niet levende dingen/plaatsen, gebruik je of 

Slide 9 - Slide

De stem van Adele is mooi.
A
The voice of Adele is beautiful.
B
Adele's voice is beautiful.
C
Adeles' voice is beautiful

Slide 10 - Quiz

Prince ... crown
A
Charles's
B
Charles'
C
Charles

Slide 11 - Quiz


De band van mijn auto is lek.
A
My car's tyre is flat
B
The tyre of my car is flat
C
My cars' tyre is flat

Slide 12 - Quiz

The ...... dogs.
A
queens
B
queens'
C
queen's

Slide 13 - Quiz


kinder schoenen =
A
children's shoes
B
children' shoes
C
the shoes of children

Slide 14 - Quiz

...... whiskers.
A
Tobias'
B
Tobias's
C
Tobias

Slide 15 - Quiz

Present Simple
Wanneer:
Als iets vaak of met regelmaat gebeurt.
Hoe:
I/you/we/they       walk
he/she/it                walks <-- de -s vorm!
Hulp woorden:
always, never, often, sometimes, in the weekends, every month, on Sundays etc.
Example 
He always does his homework. 
Maggy plays football on Mondays.

Slide 16 - Slide

Present Continuous
Wanneer:
Als iets NU of op DIT MOMENT gebeurt.
How
I                         am walking
he/she/it          is walking
you/we/they   are walking
Signal words
now, at the moment, currently, listen!
Example 
The police are asking questions about the murder.

Slide 17 - Slide

Look! Andy .... in the garden.
A
is working
B
works
C
are working

Slide 18 - Quiz

We .... a book right now.
A
read
B
are reading
C
is reading
D
have reading

Slide 19 - Quiz

People from France always .... French
A
are speaking
B
speak

Slide 20 - Quiz

My sister .... the bathroom at the moment.
A
cleans
B
are cleaning
C
is cleaning

Slide 21 - Quiz

My sister almost never .... the bathroom.
A
cleans
B
are cleaning
C
is cleaning

Slide 22 - Quiz

Bij bijvoeglijke naamwoorden met 1 lettergreep:

Slide 23 - Slide

als we dingen vergelijken en iets of iemand is groter / sneller/ leuker / mooier/ lekkerder enz. dan noemen we dat de : vergrotende trap
           groot                 groter

Slide 24 - Slide

Bij een vergrotende trap met 1 lettergreep zet je in het Engels dan -er achter het woord 
small - smaller
fast - faster
high - higher
       small           smaller

Slide 25 - Slide

Achter het woord + er zet je dan than
this dog is smaller than that one
smaller than

Slide 26 - Slide

Als we dingen vergelijken en iets is het mooist/ grootst/ lekkerst/leukst enz dan noemen we dit de overtreffende trap
           groot                 groter                 grootst

Slide 27 - Slide

in het Engels zet je dan -est achter het woord 
fastest 
smallest
highest
               small       smaller    smallest

Slide 28 - Slide

Voor het woord + est zet je dan the
This is the smallest dog they have

Slide 29 - Slide

Een paar Uitzonderingen:
woorden die eindigen op een griekse y
bijv : ugly, lazy, early, heavy
Bij de vergrotende en overtreffende trap verdwijnt de -y en komt er -ier / -iest achter
1

Slide 30 - Slide

2
woorden die eindigen op -e
Bij de overtreffende trap komt er een -st achter het woord
a large dog
a larger dog
the largest dog

Slide 31 - Slide

korte woorden die eindigen op klinker - medeklinker:
3
bijv : big , fat, hot
Dan verdubbelt de medeklinker + er / + est
bigger - biggest
fatter - fattest

Slide 32 - Slide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • little/ few - less - least
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 33 - Slide

Bij bijvoeglijke naamwoorden met 2 of meer lettergrepen:

Slide 34 - Slide

Bij deze lange woorden maak je de vergrotende trap door more voor het woord te zetten
  • more beautiful
  • more intelligent
  • more wonderful
  • more exciting

Slide 35 - Slide

This dog is more beautiful
than that dog

Slide 36 - Slide

Bij deze lange woorden maak je de overtreffende  trap door most voor het woord te zetten
  • most beautiful
  • most intelligent
  • most wonderful
  • most exciting

Slide 37 - Slide

een aantal woorden van 2 lettergrepen krijgen ook more en most
bijvoorbeeld famous en boring

Slide 38 - Slide

My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger

Slide 39 - Quiz

I drive ___ than my husband.
A
safe
B
safer
C
safest
D
most safe

Slide 40 - Quiz

My dad is the ___ dad ever!
A
good
B
goodest
C
better
D
best

Slide 41 - Quiz

It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 42 - Quiz

That group is _____ than the other group.
A
more serious
B
most serious
C
seriouser
D
seriousest

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Slide