This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Du hast 3 min für:
Je hebt 3 min om:
te gaan zitten
jas uit
oortjes uit
mobiel in je tas
laptop gesloten op tafel
boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Slide 2 - Slide
Was machen wir heute?
Check in
Selbständig arbeiten
Lesson-up
LOGO
Abschluss
Slide 3 - Slide
Am Ende der Stunde........
kan je door het maken van opdrachten de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits benoemen en welke uitgangen er bij de persoonlijke voornaamwoorden horen als je uitgaat van de basisregel.
Slide 4 - Slide
Schrijf de onderstaande woorden op + de Duitse vertaling van de woorden.
de wereld
ook
de rivier
oud
de deelstaat
tussen
er is, er zijn
de inwoner
timer
4:00
Slide 5 - Slide
Besprechen
timer
2:00
de wereld
ook
de rivier
oud
de deelstaat
tussen
er is, er zijn
de inwoner
die Welt
auch
der Fluss
alt
das Bundesland
zwischen
es gibt
der Einwohner
Slide 6 - Slide
An der Arbeit
Maken Na klar online: Kapitel 1, Lektion 1.1 opdracht 10, 11, 12, 13, 14
Hulp: schema op bladzijde 13
zelfstandig
de eerste 10 minuten niet praten en geen vragen stellen. Daarna mag je vragen stellen en fluisteren
Klaar: Kapitel 1, Lektion 1.1: Woordtrainer en Test jezelf. Woordjes van Lektion 1 en 2 op bladzijde 43 herhaaldelijk opschrijven. Van NL-DU en DU-NL
timer
10:00
timer
5:00
Slide 7 - Slide
De stam van een werkwoord in het Duits is?
A
de ik-vorm (ich)
B
het hele werkwoord
C
het hele werkwoord min -n
D
het hele werkwoord min -en
Slide 8 - Quiz
timer
2:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
st
t
en
t
en
e
Slide 9 - Drag question
Welke uitgang krijgt -du als de stam van het werkwoord op een s-klank eindigt?
st
t
en
e
Slide 10 - Poll
Wat is de juiste uitgang van het werkwoord spielen in de volgende zin:
.................... du fußball?
A
spiel
B
spielt
C
spielst
D
spielen
Slide 11 - Quiz
Wat is de juiste uitgang van het werkwoord suchen in de volgende zin:
Ich ..........................einen Supermarkt.
A
suche
B
sucht
C
suchen
D
such
Slide 12 - Quiz
Wat is de juiste uitgang van het werkwoord heißen in de volgende zin:
Mein Bruder ...................... Johan.
A
heißt
B
heiße
C
heißen
D
heiß
Slide 13 - Quiz
Wat is de juiste uitgang van het werkwoord kochen in de volgende zin?
Frau Müller, was..................Sie heute Abend?
A
kocht
B
kochen
C
kochst
D
koche
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste uitgang van het werkwoord machen in de volgende zin?
Was....................ihr am Samstagabend?
A
machen
B
mache
C
macht
D
mach
Slide 15 - Quiz
Hoe vertaal je het persoonlijk voornaamwoord in het Duits en welke uitgangen horen bij de basisregel?