2022_week44_1mh_voorbereiding SO+LOGO

1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 

  • jas uit

  • mobiel in je tas staat op stil
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als de timer gestopt is zie ik iedereen de woordjes van Lektion. 1, 2, 3 blz. 43-44 schrijven

Slide 3 - Slide

Wörter schreiben
  • Schrijf de woordjes van Lektion 1, 2, 3 blz. 43 van NL-DU en DU-NL
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Wörter Lektion 1, 2, 3 abfragen

Slide 5 - Slide

Was machen wir heute?
  • Wörter schreiben
  • Wörter abfragen
  • Wiederholung Grammatik A und B
  • Quiz
  • LOGO
  • Abschluss/ Hausaufgaben

Slide 6 - Slide

Am Ende der Stunde........
-kan je door het maken van opdrachten de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits benoemen en welke uitgangen er bij de persoonlijke voornaamwoorden horen als je uitgaat van de basisregel.
-kan je door het maken van de opdrachten en de quiz minimaal 3 vraagwoorden benoemen.

Slide 7 - Slide

An die Arbeit
  • Maken Na klar online:
- Kapitel 1, Lektion 1.1 opdracht 10, 11, 12, 13, 14
- Kapitel 1, Lektion 1.5 opdracht 8, 9, 10

  • Hulp: schema op bladzijde 13 of aantekeningenschrift

  • de eerste 10 minuten in stilte

  • Klaar: Kapitel 1, Lektion 1.1: Woordtrainer en Test jezelf.  
timer
15:00

Slide 8 - Slide

De stam van een werkwoord in het Duits is?
A
de ik-vorm (ich)
B
het hele werkwoord
C
het hele werkwoord min -n
D
het hele werkwoord min -en

Slide 9 - Quiz

timer
2:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
st
t
en
t
en
e

Slide 10 - Drag question

Welke uitgang krijgt -du als de stam van het werkwoord op een s-klank eindigt?
st
t
en
e

Slide 11 - Poll

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord spielen in de volgende zin:

.................... du fußball?
A
spiel
B
spielt
C
spielst
D
spielen

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord suchen in de volgende zin:

Ich ..........................einen Supermarkt.
A
suche
B
sucht
C
suchen
D
such

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord heißen in de volgende zin:

Mein Bruder ...................... Johan.

A
heißt
B
heiße
C
heißen
D
heiß

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord kochen in de volgende zin?

Frau Müller, was..................Sie heute Abend?
A
kocht
B
kochen
C
kochst
D
koche

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste uitgang van het werkwoord machen in de volgende zin?

Was....................ihr am Samstagabend?
A
machen
B
mache
C
macht
D
mach

Slide 16 - Quiz

  • Was...?
  • Wann...?
  • Wer...?
  • Wo...?
  • Wie...?
  • Woher...? 
  • Wat...?
  • Wanneer...?
  • Wie...?
  • Waar...?
  • Hoe...?
  • Waar...vandaan? 
timer
1:00

Slide 17 - Slide

Was
wann
Wer
Wo
Wie
Woher
Wat
Waar
Wanneer
Hoe
Wie
Waar...vandaan.

Slide 18 - Drag question

_________ ist das? Das ist meine Schwester.
A
Wo
B
Wer
C
Was
D
Woher

Slide 19 - Quiz

_______ steht Janneke? Sie steht neben Hannah.
A
Warum
B
Wo
C
Wer
D
Wie

Slide 20 - Quiz

Britt, .....................kommst du? Ich komme aus Amsterdam.
A
Woher
B
Wie
C
Wo
D
Wann

Slide 21 - Quiz

_______hat Janneke in der Hand?
Ein Buch!
A
Warum
B
Wie
C
Wo
D
Was

Slide 22 - Quiz

_______ machst du morgen, Janneke?
Ich gehe in die Schule.
A
Wann
B
Woher
C
Warum
D
Was

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Link

Hoe vertaal je het persoonlijk voornaamwoord in het Duits en welke uitgangen horen bij de basisregel?
ik
jij
hij/zij (ev)/het

wij
jullie
zij (mv)
u
  •  ich
  • du
  • er/sie/es

  • wir
  • ihr
  • sie
  • Sie
  • +e
  • +st
  • +t

  • +en
  • +t
  • +en
  • +en

Slide 25 - Slide

Hausaufgaben
Lernen für die Prüfung nächste Woche.

Slide 26 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 27 - Slide

Tschüss 😁
Tschüss und bis Morgen!!

Slide 28 - Slide

Termine 1mh4
1. Rustig niet lopen en rennen tijdens de les.
2. Niet vechten, schelden, snitchen, hard praten
3. Als iemand docent of klasgenoot praat dan ben je stil.
4. Vinger opsteken als je wat wilt zeggen.
5. Je blijft zitten totdat de bel gaat.
6. Geen gekke geluiden, mensen raar aankijken.
7. Van elkaar zijn spullen afblijven.
8. Pas inpakken als docent dat zegt.

Slide 29 - Slide