Lijdend v.n.w. (5-9)

¡Bienvenidos a la clase de español!

Hoy es...
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!

Hoy es...

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
  • ¿Qué hemos hecho?


  • ¡A trabajar!


  • Fin de la clase








  • ¿Nuestro objetivo? (5)
  • Instrucción (10)
  • Quiz (10)
  • Practicar (20)
  • Evaluación (5)

Slide 2 - Slide

LA: pág. 26, ej. 2
¿Qué hemos hecho?

Slide 3 - Mind map

¿Cuál es nuestro objetivo?
Ik kan een voorwerp beschrijven en objecten vergelijken.

Para hoy..
Ik kan het lijdend voorwerp lo/la/los/las gebruiken.

Slide 4 - Slide

Lijdend v.n.w. als persoonlijk v.n.w
timer
10:00
Waarom?
Wordt gebruikt zodat je een zelfstandig naamwoord of een naam niet hoeft te herhalen.
Stap 1
wie/wat + gezegde +onderwerp = lijdend voornaamwoord.
Ejemplos

1) El portátil lo ponemos en el escritorio.

2) La ropa sucia la pongo dentro del cesto.

3) Las revistas las colocáis en la estantería.

4) Los bolígrafos los ponen dentro del estuche.

Stap 2
  • lo, la = hem, haar, het, u (ev)
  • los, las = hen, ze, u (mv)
Stap 3
  • Als de zin begint met een lijdend voorwerp, dan wordt het voornaamwoord (lo/la/los/las) direct erna herhaalt.
  • Het lijdend v.n.w. als persoonlijk v.n.w. staat altijd voor het werkwoord.
¡Fíjate!
voor het lijdend voorwerp komt altijd de letter [a] te staan als het naar een persoon of dier verwijst --> Llamo a Maria por teléfono.

Slide 5 - Slide

¿Conoces a Laura?
Sí, [.....] conozco. ¡Es muy simpática!
A
me
B
te
C
lo
D
la

Slide 6 - Quiz

El periódico [.....] podemos comprar en un quiosco.
A
las
B
nos
C
lo
D
os

Slide 7 - Quiz

¿Sabes los resultados del exámen?
¡No! Todavía no [......] tengo.
A
los
B
te
C
lo
D
me

Slide 8 - Quiz

Gebruik in deze zin een lijdend voorwerp:
"Ahora hago los deberes"

Slide 9 - Open question

Gebruik in deze zin een lijdend voorwerp:
"Alicia compra un vestido verde para su amiga"

Slide 10 - Open question

¡Practicar!
* ¿Qué? 


* ¿Cómo? 


* ¿Listo?  Maak verdiepingsopdrachten (zie planning)
  • LE: ej. 1.7, 1.8, 1.9, 1.11
  • Trabajar en parejas
  • Hablar en voz baja
  • Usar un diccionario
timer
20:00

Slide 11 - Slide

¿Qué hemos aprendido?

Slide 12 - Mind map

Fin de la clase...



  • ¿Preguntas?


  • Wat ging goed?


  • Wat kan er verbeteren?





    Volgende les?
    Wat?
    * Getallen tot 1000.

    Voorbereiden
    *Quizlet (getallen tot 101 én getallen tot 1000)

    Slide 13 - Slide

    ¿Qué tal la clase?

    Slide 14 - Slide