herhaling grammatica H5

aan het eind van deze lessonUp....

  • herhaling van:
  • kun je een voegwoord herkennen
  • ken je de kenmerken van een PSV en BZV

  • aanwijzend voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

aan het eind van deze lessonUp....

  • herhaling van:
  • kun je een voegwoord herkennen
  • ken je de kenmerken van een PSV en BZV

  • aanwijzend voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord

Slide 1 - Slide

voegwoord
Een voegwoord verbindt twee zinsdelen óf twee zinnen
 aan elkaar. 

Slide 2 - Slide

Voornaamwoorden

  • Een PSV verwijst naar 1 of meerdere personen
  • Tip: een PSV kun je vervangen door een naam.                             

Slide 3 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (BZV) 

- Geeft aan van wie iets is (bezit)

- Het kan géén zn vervangen

- Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord

- Soms staat er een bijv. nw tussen-->mijn nieuwe fiets

- Tip: vul je een naam in--> je hoort dan naam +S

Jouw kat loopt buiten in de regen.

Luuks kat loopt buiten in de regen.

Slide 4 - Slide

Dat
timer
0:15
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Jouw
timer
0:15
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Het woord:
UW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

Een aanwijzend voornaamwoord wijst personen en dingen aan.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld aanwijzende voornaamwoorden


   


 


  • Deze
  • Die
  • Dat
  • Dit
  • Zulke
  • Hetzelfde

Slide 11 - Slide

Vragend voornaamwoord

Slide 12 - Slide

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Dat huis is van mij.
Dat =
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

zinsdelen
herhalen BWB
herhalen ww

Slide 16 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Benoem eerst de PV, 
gezegde, O, LV, MV.

Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Slide 17 - Slide

Zoek bwb uit deze zin:
In al die jaren heeft de auto hetzelfde uiterlijk gehad.
A
de auto
B
hetzelfde uiterlijk
C
geen bwb
D
in al die jaren

Slide 18 - Quiz

Je wenst tijdens het kerstmenu iedereen
smakelijk eten.

Tijdens het kerstmenu=
A
ow
B
lv
C
mw
D
bwb

Slide 19 - Quiz

ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 20 - Slide

HWW
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 21 - Slide

Voorbeeld verdwijntruc
Ik zou naar huis moeten lopen.

Ik zou naar huis lopen

Ik loop naar huis--> dit is de actie, dus het zww!

Slide 22 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
- geeft geen handeling aan.
- koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- kan er maar 1 van in de zin staan.

het onderwerp doet niets, maar is iets.

Slide 23 - Slide

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 24 - Quiz

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 25 - Quiz

Jacob is een oplettende leerling.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 26 - Quiz

Wat heb je opgestoken deze les en welke vragen heb je nog?

Slide 27 - Open question